England-Spiel

 

Eerdere tekst van  21.02.01. herzien en aangevuld op 22.02.01. Zie onder ‘huidige politieke verhoudingen’: Actualiteit. Zie onder ‘collaboratie’:  Fasseur, falsificateur, en Wilhelmina.

Welkom in dit websennest!

De Nederlandse taboes blijken een wespennest te zijn. Sinds tien jaar heb ik mij daar dagelijks in gestoken. Er zijn voornamelijk twee taboes. Wij vallen met de deur in huis: - de eerste is het Huis van Oranje, - de tweede is het Englandspiel.

Deze twee taboes, wel algemeen bekend maar niet graag erkend, blijken nauw met elkaar verbonden te zijn.

Een en ander is ook niet zonder verband met het huidige ‘Maximalistisch’ gedoe van kroonprins Willem Alexander en koningin Beatrix. Hun arrogantie en hun onverschilligheid tegenover medeplichtigen van misdadigers tegen de menselijkheid (Samaranche/Franco en Zorreguieta/Videla) bouwen voort op een geheide Oranje-traditie. Deze ‘rüchsichtslosigkeit’ werd al ingeluid met de liquidatie door Oranjes van Van Oldenbarneveldt en de gebroeders De Witt. Dat hun kolossale fortuin ook nog Koninklijke Olie op het vuur brengt, wordt als extra taboe zorgvuldig veronachtzaamd. De meeste Nederlanders koesteren echter, op Stalinistische wijze, een verafgoding voor de leden van het Huis van Oranje. Zij ‘haben es nicht gewusst’, en willen het ook niet weten.

Twee andere ‘taboes’ zijn nog uit bovengenoemde eerste taboes voortgevloeid, als gevolg van de ontstane situatie na de afzonderlijke vlucht van koningin Wilhelmina en van de Nederlandse Regering naar Londen, en na de Nederlandse capitulatie van 14 mei 1940: - de secretarissen-generaal waren de officiële vertegenwoordigers van de Regering te Londen bij de Duitse burgerlijke bestuurder van bezet Nederland, Seyss-Inquart, - Nederlands Oost-Indië was inbegrepen in de capitulatie van 14 mei 1940 en zou worden opgenomen in de Germaanse Nieuwe Orde. ‘Taboes’ staat bij deze laatste twee feiten tussen aanhalingstekens, want zij zijn niet of nauwelijks bekend, althans niet als zodanig gepubliceerd, laat staan als taboe kunnen worden gewaardeerd.

Het allereerste taboe is zo ingeburgerd, dat het zelfs bij de Grondwet is vastgelegd: de Koning is onschendbaar! Grondwettelijk gezien is Nederland blijkbaar een achterlijk land. Want een halve eeuw na de Franse revolutie, waarbij in theorie het koningschap werd afgeschaft, werd in 1848 in Nederland bij de nieuwe Grondwet niet alleen vastgesteld dat de Koning onschendbaar was – maar ook dat de ministers verantwoordelijk waren. Ook voor wat de Koning deed, en zou, en zal doen. Daarmee was natuurlijk het hek van de dam. Want kennelijk werd verondersteld dat Oranjes zo eerlijk waren als goud. Nederland blijkt dan ook, zoniet een bananenrepubliek, dan toch een mandarijnen-koninkrijk te zijn. De traditionele uit de lucht gegrepen ongegronde kreten als ‘Vader des Vaderlands‘ en ‘Moeder van het Verzet‘ dienen slechts om het ‘Ik zal handhaven‘ (van mijn macht en fortuin) een schijn van rechtsgrond te geven. De zo geroemde Nederlandse democratie, de zo gekoesterde vrije meningsuiting, blijken dus aan een kritische beschouwing niet te kunnen weerstaan. Bovengenoemde taboes blijken niet te kunnen worden doorbroken. Daar werd en wordt ook anderszins voor gezorgd. Een paar voorbeelden maken dat overduidelijk.

- Een Parlementaire Enquêtecommissie werd in 1947 ingesteld om Parlementaire wantoestanden uit te doen pluizen door Parlementairen aangewezen figuren. Het onderzoek betrof de kabinetten-De Geer, -Gerbrandy en -Schermerhorn-Drees. Het duurde tot 1 januari 1957 “De handelingen van het Staatshoofd (Koningin Wilhelmina, de ‘rijkste vrouw ter wereld’) kon en mocht de Commissie niet onderzoeken.” “Weliswaar was de verhouding tussen het Staatshoofd en de Ministers in de Londense tijd anders dan in normale tijden /…/. Dit kwam tot uiting door het zwaartepunt te verleggen naar het Staatshoofd /…/”, maar de Ministers bleven verantwoordelijk voor het beleid. Daarom werden de passages waarin getuigen de persoon van de Koningin betrokken, uit de stenogrammen geschrapt. Hoogst belangwekkende figuren werden door de PEC eenvoudig niet gehoord, en wanneer bij een verhoor toevallig op een brandbaar feit werd gestuit, werd snel op een ander onderwerp overgegaan en kwam veel niet aan het licht. De voorzitter heette dan ook Donker, de griffier Duisterwinkel. Men kan zich dus voorstellen wat er van dit onderzoek terecht kon komen. (Dat is ook nog weer geïllustreerd door de Parlementaire Enquêtecommissie voor de Bijlmerramp, waarbij de verantwoordelijkheid van de Rijksluchtvaartdienst moest worden verdoezeld. De verantwoordelijkheid van de verkeersleiding is zonder meer duidelijk, want een vliegtuig dat drie rondjes heeft kunnen draaien had met veel meer gemak direct veilig kunnen landen.)

- De officiële Nederlandse geschiedschrijving over Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog werd door de Nederlandse Regering toevertrouwd aan een Rijksambtenaar. Die Rijksambtenaar had de eed van trouw aan de koningin afgelegd. Aan deze geschiedschrijving werd begonnen niet meteen na de oorlog, maar in 1969, een kwart eeuw later! Men kan zich voorstellen wat ervan terecht kon komen. Talloze feiten en namen worden eenvoudig niet genoemd. Deze geschiedschrijving doet dan ook niet onder voor die van de zo verguisde voormalige Sovjets.

Vandaag staat de publieke voorlichting er niet rooskleuriger bij. De ‘ouwe koek‘ is niet zo oud, dat hij niet nog steeds in de doofpot moet worden bewaard!

- De Nationale Federatieve Raad van het Voormalig Verzet Nederland heeft, ondanks alles, prins Bernhard tot Beschermheer. Controversiële artikelen werden in hun tijdschrift Kontakt niet geplaatst. Men kan zich voorstellen wat van een vertegenwoordiging van Het Verzet terecht kon en kan komen.

- De Documentatiegroep ’40-’45“stelt zich ten doel de belangstelling voor en de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, zijn oorzaak en zijn gevolgen (dus ook nà de oorlog), in de meest ruime zin te bevorderen. Zij tracht haar doel te dienen met alle wettige middelen.’ Deze ‘documentatiegroep’ laat mij na inzending van artikelen met betrekking tot o.a. het Huis van Oranje en het Englandspiel echter weten: “Wij hebben tenslotte besloten dat uw commentaar /…/ zal worden afgedrukt, echter zonder uw kritiek op het koningshuis. Bij onze leden zou dit niet goed vallen zoals ons is gebleken”. “Voorts is in de redactievergadering besloten geen artikelen meer van uw hand op te nemen die een duidelijk controversieel karakter dragen of het koningshuis betreffen. Dit om dezelfde reden als boven omschreven.” Ik liet op mijn beurt weten “dat, gezien de verdraaide wijze waarop in het algemeen de officiële geschiedschrijving plaatsvindt, kritiek daarop automatisch leidt tot “polemieken” met “controversieel karakter”. En dat lijkt mij nu juist uiterst gezond. De ellende in de wereld is voortgekomen uit het feit, dat dergelijke kritiek door b.v. de nazi’s en ‘volksdemocratische’ dictatuur niet werd getolereerd – en nu dus ook in Nederland! “Het is immers juist door de publicatie van controversiële opinies dat men tenslotte van de geschiedenis een juister beeld kan krijgen. En het is in de Nederlandse geschiedschrijving nu eenmaal onmogelijk om het koningshuis er dan buiten te houden. Op straffe van een leugenachtig en misleidend beeld – waardoor zo gevoelige ‘Oranjefascisten‘ (de term werd al in 1942 in Londen gebruikt) niet kunnen worden “gekwetst”. Kennelijk is dat voor Terugblik geen bezwaar. Wat, in alle objectiviteit, als uiterst kwalijk kan worden gekenschetst.” Sommige ridders laten zich graag versieren. Zij zijn met een lintje te strikken. In het nummer van oktober 2000 van Terugblik kwam de Oranje aap uit de mouw. De voorzitter, Wybo Boersma, kreeg op 15 september j.l. “de versierselen opgespeld van zijn bevordering tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau.”

- De officiële Nederlandse openbare herdenkingstoespreker Adriaan van Dis, sprak in mei 1998  in zijn 4-mei-rede over “recht op gedegen onderzoek“, “het verleden in nuances ontleden“, en van “een opdracht aan onze generatie” om die taak op zich te nemen. Ik wees hem op het Englandspiel, en gaf hem informatie daarover. Ik vroeg Van Dis om mij te helpen mijn onderzoek te publiceren. Hij liet mij weten dat hij mijn loopjongen niet wilde zijn. Ik schreef hem terug: “Ikzelf ben met die opdracht nu tien jaar dag in dag uit bezig, en ik moet er tal van andere bezigheden voor laten vallen. Moet ik mij nu beschouwen als een loopjongen van de mensen die in de oorlog schandelijk zijn misbruikt, en wier leven werd gestolen? Zo ja, dan doe ik dat graag, ook als een soort loopjongen voor de toekomst van de samenleving – zo durf ik pretentieus te hopen. En zoals ik eerder, in het verzet, loopjongen was, en ik jarenlang ‘oorlogs’vrijwillig als loopjongen (soms 30 kilometer per dag door het oerwoud van Sumatra) van de onbenullige Nederlandse regering was – en ik al die jaren door deze misleid ben geweest.”

Het ergste is, dat bovenomschreven kwalijke voorlichtingssituatie wordt geslikt. De andere Nederlandse media hobbelen mee. Zij tonen geen belangstelling voor dit soort netelige zaken. Ik vond betreffende mijn herhaaldelijke talrijke inzendingen van informatie nog geen uitzondering. De Nederlandse journalisten zijn in het algemeen  als kippen in een legbatterij. Als een automaat floepen zij hun tekst eruit, in de gewenste afgeronde vorm. Weten zij veel, dat je ook vrij rond kunt lopen en hier en daar een interessant controversieel graantje kunt oppikken? Vergelijk eens de inhoud van huidige opiniebladen met dezelfde in hun begin. Toen moesten zij zich door een controversiële stellingname bekend en geliefd maken bij een kleine groep strijdbare geïnteresseerden. Later ging het erom de lezerskring uit te breiden, en als commerciële kapitalistische onderneming de omzet en de winst te vergroten. Dit wat betreft ter linker zijde, rechts was en is een eventuele controverse niet van gevaarlijke aard voor het bestaande kapitalistische systeem. Gigantische bedragen, en dus machtsinvloed en -uitoefening, kunnen in de media-uitgeverij gemoeid zijn. Oef.

Tot hier zijn uitsluitend Nederlandse redenen tot terughoudendheid genoemd. Er is nog een zeer belangrijke Groot-Britse reden voor geheimhouding.Dat is de eeuw-oude opvatting van het principe van de machtsverdeling in Europa: Groot-Brittannië zijn Imperium, Duitsland de baas op het Europese vasteland. Amerikanen waren in juli ’42 zo achterdochtig betreffende de bedoelingen van Churchill, dat een onderzoek werd ingesteld, en deze conclusie werd getrokken. Wij komen ook daarop in andere hoofdstukken nog uitvoerig terug.

Verantwoording.

Mijn persoonlijke bewogenheid komt voort uit het feit, dat ik tijdens de Duitse bezetting met mijn dierbare ouders en kameraden zelf het leven in de waagschaal heb gesteld, en dat ik nu alle erbij omgekomenen recht wil doen. Wij zetten ons indertijd in met de bedoeling om daarbij het algemeen belang te dienen. Daaronder telde de eenvoudige dienstbaarheid aan medemenselijke beweegredenen, zoals de hulp aan joden en andere onderduikers. Voor anderen was een breder en meer duidelijk politieke stellingname (ook nog) een reden. Deze scheiding wordt hier gemaakt, omdat een verzetsmakker mij eens verzekerde: “Ik doe niet aan politiek”! Als drager van het speldje van de Nederlandse Unie in 1940-’41, als toenmalig Oranjeklant, als piepklein verzetsdeelnemertje, als drager van de armband met het opschrift Oranje, als oorlogsvrijwilliger tegen Japan maar in feite ‘voor Koningin en vaderland’ in Indonesië, wil ik erkennen dat ik toen misleid ben geweest. Dat is beter dan te blijven volharden, zuiver en alleen vrijheid, recht, en democratie te hebben gediend. Met de formule e = mv2  (Englandspiel = macht x valsheid2) zou ik mij de Zweistein van het Englandspiel kunnen noemen (na de Einstein van de wiskunde). Maar ik ben niet op zoek naar roem. Ik streef ook geen enkel winstbejag na. Als er een Nobelprijs voor Bescheidenheid zou bestaan, zou ik een goeie kans maken.

De eerste die mij de ogen heeft geopend voor de werkelijkheid van Nederlandse autoritaire wandaden tijdens (en voor en na) de Tweede Wereldoorlog, met name in het Englandspiel, was mr. J.E. Van der Starp. Hij was aangewezen als de verdediger van de ‘verrader’ Van der Waals‘. Deze was bij de bevrijding aanvankelijk in Britse dienst naar Duitsland geholpen, maar werd in december ’45 vastgezet en bij voorbaat aangeduid als de voornaamste ‘schuldige’, de zondebok van het Englandspiel. ‘Verrader’ staat hier tussen aanhalingstekens, want dat blijkt bij Van der Waals een kwestie van opvatting te zijn. Zoals men vandaag  politie en rechters ook kan opvatten als ‘verraders’ van huidige wetsovertreders. De brochure met openbaringen, Een dolkstoot in de rug van het Nederlandse volk, die  genoemde mr. Van der Starp al in februari 1950 publiceerde, werd dan ook door de regering in beslag genomen en vernietigd. Zijn carrière werd gebroken, en hij stierf in verdachte omstandigheden.

Bij mijn nog steeds voortdurend onderzoek stuit ik voorlopig uitsluitend op inlichtingen, welke de gegrondheid van mijn opvatting van de feiten bevestigen. Elke dag opnieuw vervliegt meer van de hoop, toch eindelijk eens een bewijs van de onjuistheid van mijn analyse te vinden. Ik beken het: niet zonder leedvermaak geef ik u hier de waardering van mijn werk door een paar ‘kenners’, historici: geraaskal, complottentheorie, communistisch. Daarnaast wordt ik gewaarschuwd dat “een ongeluk is gauw gebeurd”, omdat mijn verhaal te juist zou zijn. Ook werd mij verweten, te duidelijk man en paard te noemen. Terwijl daarmee nu juist pas de zaken duidelijk kunnen worden gemaakt. Bij de behandeling van de diverse onderwerpen zullen herhalingen optreden. Dat is onvermijdelijk, door het nauwe verband dat er tussen bestaat. Die herhaling kan alleen maar dienen om dat verband te benadrukken en bevestigen. Het is juist dit verband dat door de wijze van geschiedschrijving van Rijksambtenaar L. de Jong wordt verdoezeld. Over de diverse onderwerpen kunnen door aanklikken van hun aanduiding (hoofdstuk) meer bijzonderheden worden verkregen. De talrijke voetnoten met aanvullende opmerkingen en bronvermeldingen zijn in deze website niet opgenomen. Voor belangstellenden zijn zij op aanvraag via e-mail beschikbaar. Zo heb ik geen uitgever meer nodig, en kan toch het ‘Oranje-klokwerk’ niet meer worden teruggedraaid. Wanneer bewijsvoering wordt gevraagd, kan worden herinnerd dat in de wiskunde de term ‘bewijs uit het ongerijmde‘ bestaat. Deze term blijkt zéér toepasselijk bij deze historische totaal ongerijmd lijkende – maar wel degelijk opzettelijk uitgevoerde maar verbloemde – zaken! Ik kan zelfs een schuldbekentenis van Wilhelmina vertonen. Deze is weliswaar niet ondertekend, maar dat kan en mag geen bezwaar zijn. Want ook de niet ondertekende schuldbekentenis van Van der Waals werd en wordt als echt beschouwd. De hierboven geplaatste opmerkingen over Wilhelmina zullen in Nederlands door een meerderheid niet worden gewaardeerd. Om ook hen een plezier te doen kan het volgende, historisch juiste, feit worden vermeld: Koningin Wilhelmina was een geëerd en geliefd vorstin. Haar herinnering leeft zo nog voort. Maar nu kan de hamvraag worden gesteld: was en is dat ook terecht? Is populariteit en eerbewijs een garantie voor de goede menselijke kwaliteiten van de betrokken persoon? Waren niet ook geëerd en geliefd de dictators: Hitler en Stalin, Peron, Videla en Pinochet, Stalin en Mao?

Wilhelmina’s eer.

Al eerder deed zij niet gewoon, zij was gek op eerbetoon. Eerbewijzen vond zij fijn, zij wou steeds graag de eerste zijn. Met de eer ging zij graag strijken, zo liet zij ook haar eerzucht blijken. Zij wordt door iedereen vereerd, niemand vindt hier iets verkeerd. Men leent haar veel eerwaardigheid Dat lijkt per slot meer aardigheid. Want al wat eer is vindt men heerlijk. Eén ding ontbreekt – en dat is eerlijk.

Mijn 40-jarige ervaring in de sector van de communicatie – een kapitalistisch-commerciële onderneming – heeft mij geleerd dat deze bestaat uit 3 fases: verleiden, belangstelling wekken, overtuigen. Voor de eerste fase is het nodig om in de richting van de haren te strijken, en niet er tegenin. Bij de tweede en derde heeft men alleen kans op succes, als een ontvankelijk publiek wordt benaderd. Die ontvankelijkheid blijkt moeilijk te peilen: 80% van de op de markt gebrachte producten worden, de marketing ten spijt, een flop. De veelal door traditie gekenmerkte consument wil er niet aan. De producent moet zich aanpassen aan die traditionalistische markt. Hij moet in de richting van de haren strijken. Hij moet zich aanpassen, ook bij de ‘verkoop’ van sociaal-economische en politieke berichtgeving. De commerciële aanpassing kan zover gaan, ondervond ik, dat bij de ondertekening van een miljoenencontract voor de bouw en inwerkingstelling van een enorm productiecomplex aan Arabieren, de joodse president-directeur van de onderneming die dat contract aanbood, voldeed aan de Arabische eis om op dat moment de vergaderzaal te verlaten.

Nu wil ik nog bekennen, dat ik aanvankelijk niet wist waar ik aan begon. Behalve het doorlezen van talloze documenten en publicaties, moet van de gelezen tekst ook nog de juiste betekenis worden begrepen. Dan moet het verband met andere feiten worden opgemerkt. Wanneer dat is gebeurd, moeten eerdere teksten nog eens worden herlezen, omdat de erin genoemde feiten in het opgemerkte verband een andere betekenis blijken te krijgen. Vervolgens moet alles worden gerangschikt en in een voor belangstellenden leesbare vorm worden gegoten. En dan moet het tenslotte ook nog eens aan die belangstellenden bekend worden gemaakt. Dat blijkt als tienjarig eenmanswerk een hele klus te zijn. Bij dit alles zijn kleine vergissingen en tikfouten natuurlijk niet uitgesloten. Daarvoor bied ik bij voorbaat mijn verontschuldigingen aan. Correcties zal ik graag ontvangen. Voor de verdere inhoud, en met name de opvatting van de betekenis van het gebeurde, neem ik de volle verantwoordelijkheid.

Deze inleiding sluit ik, na mijn dank voor uw belangstelling, met de opmerking, dat ik mij ervan bewust ben dat, in ons vrije vaderland, zekere openbaringen niet geheel zonder risico’s zouden zijn. De tijd zal het leren. Ik wil nogmaals benadrukken, dat ik uitsluitend en alleen het algemeen belang wil dienen. En tenslotte wil ik bevestigen, zoals gebruikelijk en door mij dikwijls herhaald, dat ik met bovenstaande vaststellingen niet wil beweren dat het alléén zo was, maar dat het ook zo was.

                                                                                Charles Destrée.

                                                                                                           Bedeeld met het Verzetsherdenkingskruis,                                                                                                            en met het Kruis voor Orde en Vrede.

P.S. Mijn excuses voor eventuele tikfouten. Het is allemaal maar “één(oude)manswerk.

Krachts- en machtsverhoudingen.

Pas wanneer men zich bewust is van toen heersende krachts- en machtsverhoudingen, kan men de betekenis begrijpen van de meedogenloze massaslachting die de Tweede Wereldoorlog was. Dit is verre van ‘ouwe koek‘, want deze zelfde krachts- en machtsverhoudingen beheersen ook nu nog het wel en wee van onze samenleving, en van zijn toekomst. Zoals pas is aangetoond door het recente mislukken van de zesde VN Wereldraad Klimaat Conferentie in november 2000 in Den Haag. Om zogenaamd de uitstoot van CO2 tegen te gaan, vraagt men de gewone automobilist om bijvoorbeeld op zondag niet te rijden. Over het hoofd worden gezien de veel sterkere uitstoten, veroorzaakt door onnodige activiteiten, als vliegvakanties, auto- en motorraces, de nog waanzinniger tractor-pulling, de vervanging van wol en katoen door synthetische weefsels. Waarom wordt dat niet bestreden? Omdat de strijd tegen CO2-uitstoot puur schijnheilige verlakkerij is. Er moet winst worden gemaakt door de gigantische multinationale oliehandel. Die heeft als kortzichtige doelstelling om door zo groot mogelijke olieconsumptie, zo vlug mogelijk, zoveel mogelijk winst te maken. Het milieu, de toekomst, spelen daarbij geen rol.

Allereerst moeten wij gezamenlijk, fris van de lever, dus zonder vooroordelen, vaststellen hoe onze samenleving in elkaar zit. En dat wij daarbij de koe bij de horens willen vatten, en man en paard willen noemen.

Als eerste man en paard komt hier Sinterklaas. Het geloof in een goedheiligman en zijn bijpassende straffer wordt er van kindsbeen ingepompt. Gelukkig komen wij er later zelf achter, of wordt ons verteld, dat wij met dit geloof werden bedrogen en misleid. Maar zo zijn wij onderwijl van kindsbeen af gewend, ook door andere sprookjes waarin vaak sprake is van reuzen, rijke koningen en prinsessen, aan de invloed van geweld, geld en overmacht. Als soms in een sprookje daartegen weerstand wordt geboden, wijst de menselijke praktijk uit dat die weerstand een minderheid van slechts 0.5% vertegenwoordigd. Dat is de verhouding die L. de Jong aangeeft voor het daadwerkelijk verzet in Nederland tijdens de Duitse bezetting.

Hoe weinig rooskleurig de zaken er in onze samenleving voorstaan wordt aangetoond, wanneer wij de wereld-machts- en krachtproblemen terugbrengen naar de kleinste proportie: die tussen twee mensen. Wanneer deze twee met elkaar in conflict zijn, en de één is een aardige, verstandige, sociaal voelende denker, en de ànder is een gemene, slimme, inhalige ‘Draufgänger’, wie van de twee zal het dan winnen? Daarover zal toch niemand zich illusies maken. De macht ligt niet automatisch in handen van de meerderheid. Eén roker maakt een kamer rokerig, één schreeuwer maakt een zaal lawaaiig, één bommengooier maakt het leven voor tallozen onveilig. Dat neemt nog niet weg, dat ieder voor zich toch kan trachten er het beste van te maken – onder het motto: Verbeter de wereld en begin bij jezelf. En was het niet Willem van Oranje, die zei: Het is niet nodig om te hopen om te ondernemen, noch om te slagen om door te zetten? Wel kan men daarbij nog de vraag stellen, welk doel hij daarbij voor ogen had: een sociaal of een egoïstisch…

De Tweede Wereldoorlog is, volgens de traditionele geschiedschrijving en opvatting, gewonnen door en voor vrijheid, recht, en democratie. Dit blijkt een totale misleiding en misvatting. Die oorlog is in feite gewonnen door en voor: geweld, geld en overmacht. En, want, daaraan wordt flink verdiend. Hitler en zijn nazi-partij waren van het begin af aan gesteund door het westerse grootkapitaal, tegenwoordig liever ‘multinationals‘ genoemd. Hitler werd ideologisch en financieel aangemoedigd door o.a. de Amerikaanse grootindustrieel Henry Ford, die met o.a. zijn antisemitische boeken The International Jew en My Life and Work Hitler inspireerde tot Mein Kampf. Daarnaast werd Hitler geholpen door Henri Deterding, president-directeur van de ‘Koninlijke’/Shell. Bij het Verdrag van München werd in september 1938 door de Franse en Engelse vertegenwoordigers van de regeringen, dus van het grootkapitaal, voor Hitler bakzeil gehaald. Zelfs na de Duitse inval in Polen in september 1939 kwam het niet tot Geallieerde daden. Niet alleen de autoriteiten, ook de volgzame en goedgelovige burgers boden (dus) weinig weerstand. De bezettingstijd heeft ons geleerd, dat jammer genoeg slechts 0,5% van de totale bevolking daadwerkelijk in verzet kwam tegen het toen heersende geweld, geld en overmacht. Er is geen reden aan te nemen dat de verhoudingen nu, vandaag, anders liggen. Want dit geweld, geld en overmacht beheersen, als gezegd, ook nu onze samenleving. Vroeger moesten Nederlandse ambtenaren de eed van trouw aan de Koningin afleggen. Dat hoeft nu niet meer, want de zelfcensuur behoudt het gezag voor openbaring van kwalijke zaken. Dat geldt niet alleen voor werknemers bij het Rijk, maar ook voor die bij de media. Men wil niet riskeren zijn baantje kwijt te raken. Openbaring kan zelfs levensgevaarlijk zijn. Na de bevrijding heeft menigeen dat ervaren. Ook bij grof zakendoen kan levensgevaar bestaan. Dezer dagen werd bekend, dat de Franse onderneming Thomson een Taiwanese kolonel, die tegen de aankoop van Franse fregatten was, heeft laten vermoorden. Of het publiceren van deze ‘doofpot.nl’ gevaar oplevert, zal de tijd leren.

Welke grondoorzaken hebben de krachts- en machtsverhoudingen in onze samenleving? Zij worden in de eerste plaats bepaald door biologisch vastgelegde geaardheden en door de mens vervolgens geschapen en traditioneel instandgehouden omstandigheden. De mens is een beest, zij het behept, naar hij meent, met meer verstand dan de andere. Biologische dierlijke angsten voor het onbekende, de reden van ons bestaan, de toekomst, de dood, vragen om zekerheid, althans geruststelling. Een minimum aan algemene principiële feitelijke beginsels dient hier en nu onbevangen onder ogen te worden gezien. De kudde heeft een belhamel nodig. Eigenzinnige, zelfbewuste figuren dringen zich als belhamel op. Godsdienstige verklaringen en oplossingen voor de problemen van de kudde werden door hen gegeven, en worden nog steeds aanvaard, ook al zijn zij al sinds lang door wetenschappelijke verklaringen ontzenuwd. De belhamels dragen als titel, liefst met een hoofdletter: Paus, Keizer, Koning, Führer, of andere feodale aanduidingen. Deze figuren overschatten zichzelf en worden ook door hun volgelingen overschat. Men neemt nu eenmaal in onze samenleving, in elke cultuur – die van legenden aan elkaar hangt – graag zijn verlangens voor de realiteit.  De overheid heeft er bovendien nog belang bij dat haar onderdanen blijven geloven in haar mooie eerbaarheid. Hans Andersen heeft deze omstandigheden in zijn sprookje ‘De mooie kleren van de keizer‘ meesterlijk geïllustreerd. De man liep naakt, maar ieder bewonderde zijn prachtige kleren – op één kleine jongen na. Die riep: “Maar hij heeft helemaal niets aan.” Deze doofpot.nl richt zich tot hen, die de werkelijkheidszin van deze kleine jongen billijken, en die ook de Nederlandse krachts- en machtsverhoudingen in al hun naaktheid willen beschouwen. Misschien was het feit dat uw dienaar als leerling van de eerste klas gymnasium het rolletje van dat jongetje mocht spelen, een aanwijzing voor zijn huidige opvatting. Paus, Keizer, Koning of Führer, zij zijn van huis uit allereerst belust op eigen winst, maar hebben nu eenmaal de kudde, de massa nodig, om die macht op uit te oefenen, om die uit te buiten. Dat gaat gemakkelijker als die wordt gepaaid. Daarvoor misbruiken zij door anderen bedachte, goedbedoelde ideologieën. Soms worden de onderdanen tot oorlog tegen onderdanen van andere belhamels opgehitst.

Wij hebben het hier al eerder aangetoond, maar het kan geen kwaad het nog eens te herhalen omdat dit feit in het algemeen in verband met ons onderwerp niet voldoende is benadrukt: dat er een eeuw-oude opvatting bestond, en zelfs nog wel bestaat, van het principe van de machtsverdeling in Europa: Groot-Brittannië zijn Imperium, en Duitsland de baas op het Europese vasteland. Dat daarbij niet hoeft te worden uitgesloten dat Groot-Brittannië baat kan denken te hebben bij een zo zwak mogelijk vasteland van Europa, hoeft geen betoog. Wij hebben al gezien in het hoofdstuk over machts- en krachtsverhoudingen dat Amerikanen al in ’42 achterdochtig waren betreffende Churchills bedoelingen.

Geweld en bezit zijn de borsten van de macht.

In onze moderne wereld zijn de feodale belhamels overschaduwd door commerciële, die multinationals beheren. Sommige feodale belhamels hebben daarbij een vinger in de pap gehouden, en kunnen als bijvoorbeeld ‘de rijkste vrouw ter wereld bekend worden. Dat was koningin Wilhelmina. Het gaat allemaal om de poen. De Amerikanen zijn hierin het sterkst. De olieproducenten voeren in dit handeldrijven = oorlogvoeren de boventoon. De Amerikanen zijn de enigen die de Nederlanders in schijnheiligheid overtreffen. De betrokken overbekende Nederlandse multinationals kent iedereen. De nationale staatshoofden leiden dit spel, hun regeringen voeren het uit, in dienst van de multi-nationals – zo niet slechts als willige uitvoerders, vaak als zelf actieve aandeelhouders ervan. Daarbij komt nog het volgende belangrijke feit: In oorlogstijd is het parlement uitgeschakeld. De militaire macht en zijn geheime diensten staan onder het directe gezag – en de willekeur – van het met dictatoriale bevoegdheden toebedeelde staatshoofd. Ook koningin Wilhelmina blijkt daarvan op haar geëigende wijze gebruik van te hebben gemaakt.

De Tweede Wereldoorlog.

De Tweede Wereldoorlog is volgens de traditionele opvatting begonnen op 1 september 1939, als het dictatoriale nazi-Duitsland Polen binnenvalt. Dat Polen zelf een dictatuur is wordt gewoonlijk niet benadrukt. De Sovjet-Unie viel op zijn beurt, en volgens afspraak met Duitsland, op zijn beurt Polen binnen. Het land werd snel overmeesterd. De Geallieerden, Frankrijk en Groot-Brittanië, die hulp hadden beloofd, deden in feite niets. Niettemin was volgens de traditionele opvatting de Tweede Wereldoorlog nu begonnen. In april 1940 werden Noorwegen en Denemarken door Duitsland overvallen. Zelfs als Duitsland op april Denemarken en Noorwegen is binnengevallen, lijkt dat nog niet helemaal het geval te zijn. In feite begint die Tweede Wereldoorlog pas als op 10 mei 1940, na de Duitse inval in Nederland, België en Frankrijk.

Aan de ene kant stonden nu het ‘fascistische Duitsland en Italië met Finland (dat al eerder door de Sovjet-Unie was aangevallen), gesteund door de neutrale landen, omdat nu eenmaal de winnende kant door de neutraliteit wordt gesteund – zoals in een vechtpartij tussen twee mannen de sterkste, en niet de zwakste, baat heeft bij de neutraliteit van de omstanders. Die neutrale landen zijn het fascistisch dictatoriale Spanje, het dictatoriale Portugal, Ierland, Zwitserland en Zweden. Beide laatste zullen dik aan de oorlog verdienen. De neutrale Zuid-Amerikaanse landen konden hierbij worden inbegrepen. In de woelige Balkan waren verscheidene landen pro-Duits. Turkije, dat na de Eerste Wereldoorlog in stukken was verdeeld, wachtte zijn kans af om wraak te nemen. Aan de andere kant stonden de Geallieerden, Frankrijk en Groot-Brittanië. Het was een oorlog onder kapitalisten.

In juni 1941 viel het dictatoriale nazi-Duitsland de tot nog toe bevriende en veel grondstoffen leverende dictatoriale bolsjewistische Sovjet-Unie binnen. Van de nood werd een deugd gemaakt. Nu ontstond de tegennatuurlijke situatie, dat de ‘communistische’ Sovjet-Unie bondgenoot werd van de kapitalistische Geallieerden! Op 7 december 1941 kwam de aanval op de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor, door Japan, dat toen niet alleen stond, maar was versterkt door de door haar al vanaf 1932 bezette Aziatische gebieden. Pas nu gingen de USA meetellen bij de Geallieerden. In maart 1942 wordt behalve Zuid-Oost-Aziatische Britse en Franse koloniën, ook Nederlands Oost-Indië door Japan bezet. Zij zeggen het nooit terug te zullen geven. Nederlands West-Indië is zo goed als bezet door de USA. De enigen waarop Nederland, en zijn er belanghebbende staatshoofd Wilhelmina nog op kunnen reken om Nederlands Oost-Indië nog ooit terug te krijgen, is het onoverwinnelijk lijkende Duitsland. Talrijke persoonlijkheden zullen hierbij worden ingezet: De Geer, Van Kleffens, Welter, baron Van Lynden, Trip, Vorrink, Van der Waals en de Duitse gestapo-chef Schreieder en de Duitse Abwehr-chef Giskes. Wij vinden dit gemengde gezelschap terug in de behandeling van het Englandspiel. Mr. J.E. van der Starp heeft in 1950 als eerste op dit verband gewezen. Zijn brochure werd door de Nederlandse regering in beslag genomen en vernietigd, zij carrière werd gebroken, en hij stierf later in verdachte omstandigheden.

In de periode van begin ’42 tot medio ’43 is de situtie voor Engeland uiterst bedreigend. Daarom wordt door de Britten met de Duitsers een afspraak gemaakt. In voorbereiding van de uitvoering daarvan wordt het Englandspiel gespeeld. Daarin speelt het feit dat voorzien is dat  Nederlands-Indië in de Nieuwe Orde een plaats zou moeten vinden. Al in 1926 was sprake van afscheiding van delen van Nederlands-Indië aan Duitsland.

De hele oorlog door is er bij verschillend gelegenheden sprake van compromisvrede. En dat niettegenstaande de door de Amerikaanse president Roosevelt – tegen de uitdrukkelijke wil van Churchill – in januari ’43 geformuleerde ‘onvoorwaardelijke overgave‘ die hij van Duitsalnd eiste. Dit zal tot gevolg hebben dat ook de gewone Duitse soldaat tot het bittere eind blijk zal geven van een uitzonderlijke strijdvaardigheid. Genoemde compromisvredes worden dus door Churchill – tegen de verklaring van Roosevelt in – voor mogelijk gehouden. Met name door zijn contacten via de Zweedse bankiers Wallenberg, waardoor er contact tussen Churchill en de anti-Hitleriaanse officierenploeg Schwarze Kapelle bestaat. Hun herhaalde pogingen om een aanslag op het leven van Hitler te plegen mislukken echter alle. Zelfs de laatste, in juli 1944, waardoor het gros van de complotteurs zal worden geliquideerd.

Na de Duitse nederlaag bij Stalingrad in januari 1943 is de kentering gekomen. De oorlog is voor de Geallieerden nog verre van gewonnen, maar de stand is van 4-0 voor Duitsland op 4-1 gekomen. De Atlantische Oceaan blijft nog tot medio ’43 onder Duits duikboot-controle, wat voor de aanvoer van Amerikaans oorlogsmaterieel naar Engeland een grote hindernis is. Maar daarna gaat het voor Duitsland bergafwaarts.

Deze tekst zal nog worden aangevuld.

De achtergronden.

De benaming Tweede Wereldoorlog houdt in de eerste plaats al in, dat er een Eerste Wereldoorlog was geweest. De Tweede was daarvan een logisch en onvermijdelijk gevolg. Oorlog voeren is een andere vorm van diplomatie bedrijven – zoals de Pruisische krijgskundige Von Clausewitz het in 1834 zei. En zoals eens werd aangevuld: de vrede is de voortzetting van de oorlog, met andere middelen. In aansluiting daarop mogen wij vaststellen dat: diplomatie is politiek met andere middelen, en politiek is handeldrijven met andere middelen. Het is hier al eerder vastgesteld: gaat allemaal om de poen. De Amerikanen zijn hierin het sterkst. De olieproducenten voeren in dit handeldrijven = oorlogvoeren de boventoon. De Nederlanders zijn, verhoudingsgewijs naar het aantal inwoners, heel goed vertegenwoordigd. Schijnheiligheid is een noodzaak bij het multinational zakendoen, dus bij internationale diplomatie, en zelfs bij oorlogvoeren. Als de economische oorlogvoering niet meer voldoet, wordt militaire oorlog gevoerd.

De Tweede Wereldoorlog was, behalve een gevolg van de Eerste, en zoals alle (historische) werkelijkheid, ook het gevolg van een voorspel. Dat is al in het onderdeel ‘krachts- en machtverhoudingen’ aangetoond. Wij willen hier de politieke aspecten nader beschouwen. De houding van de regeringen van Frankrijk en Engeland, en ook Nederland, hadden de Machtsübernahme in 1933 van Hitler en zijn nazi-partij vergemakkelijkt, zo niet zelfs bevorderd. Grote ‘multinationalebelangen, vroeger duidelijker ‘groot-kapitalistische’ genoemd, stonden hierbij op het spel, en bleven ook na het uitbreken van de oorlog - en later na het ‘uitbreken’ van de vrede – bestaan. Deze bestaan ook nu nog. De wereld was verdeeld in twee kampen: enerzijds het kapitalistische (voornamelijk de USA en de koloniale imperia Engeland, Frankrijk, België en Nederland) en anderzijds het bolsjewistische (de Sovjet-Unie), de laatste meestal als ‘communistisch‘ aangeduid.

Pas sinds een paar jaar is in deze economisch-politieke – maar vergeet niet: ook militairewereldverdeling de Sovjet-Unie uitgevallen. Alleen het enorme China, Vietnam en Cuba vertegenwoordigen nog wat men hardnekkig het ‘communisme’ blijft noemen. In het kapitalistische kamp hebben de USA hun overwicht en arrogantie nog versterkt. Het is misschien niet overbodig om te weten, waar we het nu eigenlijk over hebben, al klinkt het wat gek. Men springt gewoonlijk slordig om met taal- en woordgebruik. Het lijkt goed hier even te herinneren, dat van huis uit het communisme een economisch systeem is, waarin iedereen gelijke kansen en rechten op welvaart zou hebben. Het werd door vooral door de Duitse filosoof en econoom Karl Marx in 1848 gepropageerd in zijn Communistisch Manifest. (Het jaar waarin in Nederland de nieuwe Grondwet werd gevestigd.) Hij verklaarde zich in 1867 nader in Das Kapital. Zo was (en is) van huis uit het nationaal-socialisme een economisch systeem, gegrond op de theorie dat ieder land zich nationaal-sociaal moet kunnen bedruipen. In Nederland uitte zich dat – maar niet als zodanig herkend – in de vooroorlogse jaren in de leuze: ‘Koopt Nederlandse waar, dan helpen wij elkaar‘. In Frankrijk deden notabene de communisten dat in de zeventiger jaren met de strijdkreet: Produceer Frans, consumeer Frans‘. Hitler kreeg zijn eerste enthousiaste aanhang bij de bevolking niet door zijn politionele maatregelen, maar toen hij met die nationaal-socialistische instelling de werkloosheid oploste. Talloze Nederlandse werklozen vonden zelfs werk in Duitsland. Dat Hitler van het nationaal-socialisme het Nazisme maakte, bleek de meesten, de al spoedig vervolgde joden inbegrepen, pas toen het te laat was.

De wens is de moeder van de gedachte.

Nu wij het over taal- en woordgebruik hadden, kunnen een paar voorbeelden van slordige opvatting van duidelijke taal begrip opbrengen voor de gevolgen daarvan. Koningin Wilhelmina sprak op 9 september 1933, acht maanden nadat Hitlers in Duitsland aan de macht was gekomen, aan het einde van de manifestatie ter gelegenheid van haar 35-jarig regeringsjubileum in het Amsterdamse stadion de aanwezigen toe. Zij zei: ‘Wij willen voortbouwen op de grondslagen, door onze vaderen gelegd, ons bewust van onze roeping tegenover onszelf en in het grote gezin der volkeren. Wij willen putten uit de schatten, ons door een groot voorgeslacht nagelaten (als speciale gedachte aan ons Indië), overtuigd daarin te allen tijde overvloedig te vinden hetgeen wij behoeven om met taaie volharding en zich steeds weer vernieuwende kracht te streven naar de aanpassing‘ – ja lezer, de aanpassing, maar waaraan? Wrijft u de ogen maar even uit, en u weet het. De aanpassing ‘bij de gewijzigde wereldomstandigheden, welke onder Gods zegen ons weer een gelukkige toekomst brengen kan.’ Welke andere gewijzigde wereldomstandigheden – dan de machtsovername door Hitler in Duitsland – zouden nu door Wilhelmina kunnen zijn beoogd? Ons aller officiële geschiedschrijver L. de Jong distilleert daar 36 jaar later uit: “Impliciet behelsden deze en dergelijke, door haarzelf geformuleerde uitspraken een duidelijke afwijzing van wat maar zweemde naar fascisme, nationaal-socialisme of communisme.” (L. de Jong, Deel 2, blz. 40.) Nergens worden deze echter met man en paard genoemd. Want dat zou belediging van een ‘bevriend staatshoofd’ betekenen. Wanneer men de tekst naar de letter neemt – en waarom zou men dat niet doen – dan betekent het het tegendeel van de latere uitleg van De Jong. Winston Churchill verklaart in de tweede helft van juli 1940: Set Europe ablaze. Waarom zegt hij niet, wat juister zou lijken: Set germany ablaze? Daarvoor is een duidelijke verklaring. De Britten zagen geen bezwaar in de al een eeuw lang bestaande optie van machtsverdeling: Groot-Brittannië zijn Imperium, en Duitsland de baas op het vasteland van Europa. Dit is een basisgegeven, waarop veel ‘onverklaarbaars‘ uit de Tweede Wereldoorlog blijkt te kunnen worden teruggebracht. Een van de meest invloedrijke raadgevers van de Amerikaanse generaal Marshall, generaal Stanley D. Embick, begon samen met zijn schoonzoon, generaal Albert C. Wedemeyer in november 1942 om ‘de waarheid te ontdekken’ die zich achter de persoonlijkheid en de verouderde welsprekendheid van Churchill verborg. Embick hield staande dat de Engelse politiek van evenwicht van de machten in Europa, sinds een meer dan een eeuw niet veranderd was en dat zij de Duitse nederlaag vertraagde in de hoop dat de slijtage-oorlog en de hongersnood die onder de Russische bevolking zou woeden, het potentieel van dat land tegenover Europa zou verzwakken. “Kortom, geheel als Stalin, dachten Embick, Wedemeyer en talrijke Amerikanen dat, wat het ook zou moeten kosten aan de Grote Alliantie, Groot-Brittannië allereerst streed voor het behoud van zijn Empire.” Aldus de Amerikaanse geheime dienstvorser Anthony Cave Brown in zijn boek A Bodyguard of Lies. Churchill blijkt dus wel degelijk te hebben bedoeld: niet Set Germany ablaze, maar Set heel Europe ablaze. Dat hij daarnaast ook nog op andere paarden wedde, lijkt begrijpelijk voor een geslepen politicus als hij was. Maar hier wil worden benadrukt, dat Churchill een vergelijk met de Duitsers – welke hij natuurlijk in publieke verklaringen als onmogelijk voorstelde – aanvankelijk niet heeft willen uitsluiten. Het Englandspiel blijkt er, onder andere, een bewijs van te zijn.

Zoals gebruikelijk, wordt ook hier weer benadrukt, dat de geschiedenis dus niet alléén zo was, maar dat het ook zo was.

en Fasseur, falsificateur, en Wilhelmina, plus vervolg 2. Maxima.

Collaboratie.

De Nederlandse collaboratie van ambtenaren werd al in 1937 bepaald en voorgeschreven. Met de mogelijkheid van een vreemde bezetting werd toen al rekening gehouden. (Alleen van Duitse kant leek daartoe dreiging te bestaan.) De door de ambtenaren aan te nemen houding, in geval van een vijandelijke inval, was vastgesteld in de ministerraad van mei 1937, onder voorzitterschap van minister-president Colijn. De tekst luidde: “Bezwaren tegen overschrijding van grenzen van volstrekte noodzakelijkheid mag men doen kennen, maar de medewerking bij de uitvoering van de te nemen maatregelen mag niet worden geweigerd.” Deze maatregel, die als de ‘Aanwijzingen‘ bekend stond, zou nog op 21 oktober ’43  worden bevestigd door de danmalige minister-president Gerbrandy – die toen met zijn ‘regering’ slechts de bevelen van koningin Wilhelmina uitvoerde.

Toen op 14 mei 1940 koningin Wilhelmina en de Nederlandse regering, zonder enig onderling overleg, in paniek uit Nederland waren gevlucht, bleven op een enkele uitzondering na de secretarissen-generaal als haar vertegenwoordigers achter. Hitler bleek belang te stellen niet alleen in het kleine Nederland, maar in ‘Groter Nederland‘ en zijn ‘heiligste goederen‘. Deze hier gebruikte termen drukten een bepaalde doelstelling uit, en zouden op 28 juli ’40 door koningin Wilhelmina worden gebezigd. Zij bleken te betekenen: Nederland + zijn koloniën; als ook voor Duitsland rijke grondstoffenbron. Dit geheel bleek een goede plaats te bezetten in het harde hart van Hitler.

Het Reichskommissariat

Seyss-Inquart kwam in bezet Nederland als burgerlijk bestuurder. Het decreet waarmee Seyss-Inquart was benoemd werd op 18 mei ondertekend. Seyss kwam direct onder Hitler te staan. Hitler benoemde hem in zijn militaire hoofdkwartier in de Eifel op 19 mei tot Reichskommissar voor Nederland, en zei tegen hem: “U moet een grote staat voeren.” “Neem uw vrouw mee, want ik zou graag zien dat u met de Nederlanders sociaal bevriend raakt.” Seyss-Inquart kwam nog dezelfde dag in Den Haag. Hij zou een zo niet warm, dan toch willig, onthaal vinden. Tot 29 mei nog als niet-officieel-geïnstalleerd Reichskommissar. De hoofdopzet van het Reichskommissariat was door Seyss-Inquart al vóór zijn komst in Berlijn ontworpen. Hij zou alle bevoegdheden krijgen. Kort gezegd: de secretarissen-generaal konden er de uitvoeringsvoorschriften van geven; de rechtspleging zou onafhankelijk zijn. Rechtstreeks ondergeschikt aan Seyss waren de General-kommissare: – Wimmer voor Bestuur en Justitie (met uitzondering van alle politiezaken); – Fischböck voor Financiën en Economie (en sociale zaken); – Rauter voor das Sicherheitswesen (‘openbare orde en veiligheid’) en – Schmidt zur besonderen Verwendung, vorming van de openbare mening, en de uitvoering van bijzondere opdrachten van de Reichskommissar. Kernachtig uitgedrukt komt het hierop neer: “Wij sturen, de Nederlanders besturen.”

De genoemde secretarissen-generaal onder Seyss Inquart in 1940 waren: Snouck Hurgronje, Voorzitter van het College van secretarissen-generaal, Algemene Zaken, aanv. Buitenlandse Zaken Van  Royen; (dagelijks bestuur)  Buitenlandse Zaken Tenkink; (waarnemend) Justitie Frederiks;  Binnenlandse Zaken Van Poelje (tot augustus ’40) Reinink; Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen Trip; Financiën Ringeling; (-6.40) Hasselman Defensie,  onder Hasselman als Afwikkelingsbureau Spitzen; Waterstaat Hirschfeld; Handel en Nijverheid Scholtens, met assistent De Quay Sociale Zaken Six; (O.E.W.) Koloniën Woltman; vertegenwoordiger van het college bij Seyss-Inquart. Goedewaagen, komt eind ’40 (NSB’er)  Volksvoorlichting en Kunsten Van Dam; Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming (nieuw departement)

Tal van door de Duitsers gewenste en opgedrongen maatregelen, waaronder de jodenvervolging, werden door de secretarissen-generaal van een Nederlandse wettig vernis voorzien, voor de niet al te kritische Nederlandse bevolking aanvaardbaar gemaakt, en ten uitvoer gebracht. Gedurig bleef contact onderhouden tussen de secretarissen-generaal en de Nederlandse regering te Londen, alleenvertegenwoordigd door de ongrondwettelijk (conform L. de Jong) en dictatoriaal optredende koningin Wilhelmina. Dat bleek vooral bij de opvatting, dat Nederlands-Indië was geacht te worden opgenomen in de Germaanse Nieuwe Orde. Details daarover zijn te vinden in dat hoofdstuk.

De Nederlandse Unie

De Nederlandse Unie nam een bijzondere plaats in bij de collaboratie. Op 2 juli verscheen Colijns brochure Op de grens van twee werelden. Daarin ging de voormalige minister-president – en in zijn koloniale periode ‘een der ergste Atjeh-afmakers’ – uit van de Duitse eindoverwinning. Men moest zich daar maar naar schikken. Colijn had een concept opgesteld. Hij gaf dat de volgende dag  mee aan Linthorst Homan, de voorzitter van de Nederlandse Gemeenschap. Die besprak het  met De Quay en Reinink (Einthoven had zich teruggetrokken). Bovendien stelde Homan op 4 juli GeneralkommissarSchmidt op de hoogte “van zijn contact met de voormannen der politieke partijen.” Homan en de twee anderen van de Nederlandse Gemeenschap misten in Colijns concept de: “erkenning van het aanbreken van een tijd waarin ook Nederland /…/ moet streven naar een eigen aanvaarding der wereldverhoudingen naar Nederlandse trant”. Op 6 juli 1940 stelden Verschuur, Colijn, Drees, Homan, De Quay en Reinink vast dat hun nieuwe beweging als de ‘Nederlandse Unie‘ zou worden aangeduid. Een Unie die “in trouw aan Oranje‘ uiting wilde geven ‘aan wat in ons allen leeft.” De Nederlandse Unie wenste “een regering, bekleed met bevoegdheden tot het geven van krachtige leiding” en “legt de plechtige gelofte af, met God, in waarachtige tucht, in dienst van een nieuwe Nederlandse arbeidsgemeenschap, te doen wat plicht is, kome wat komt.” Geen anti-Duitse term, geen protest tegen de Duitse inval en de bezetting, geen eis tot herstel van onze nationale vrijheid, was hier te vinden. De politieke instelling van de opstellers was intussen geïllustreerd. Hij zou door het merendeel van de Nederlandse Regering te Londen worden gedeeld. “Het concept Verschuur-Colijn-Drees werd grondslag voor het op te stellen manifest.” “Vooral in tijden van druk toont een volk zijn ware grootheid en zijn innerlijke kracht door fierheid en eensgezindheid. Deze fierheid door daden te tonen, is onze plicht en ons recht nu de hoogste vertegenwoordiger van de bezettende macht in Nederland heeft uitgesproken, ons volkskarakter niet in het nauw te willen brengen … eensgezindheid ook voor een wedergeboorte van Nederland in vrijheid en onafhankelijkheid, in trouw aan het Huis van Oranje.” Op 8 juli 1940 wordt dit stuk in vergadering door het Politiek Convent “met algemene stemmen goedgekeurd. Afgesproken werd dat het door een ‘Nationaal Comité’ zou worden ondertekend” en zou worden gepubliceerd met de namen van meer dan honderd vooraanstaande Nederlandse aanhangers. Op 24 juli 1940 werd na wat vallen en opstaan de Nederlandse Unie opgericht, door mr. Louis Einthoven (hoofdcommissaris van politie in Rotterdam), J. Linthorst Homan (commissaris van de koningin in Groningen) en prof.dr. Jan Eduard de Quay (uit Tilburg). Koningin Wilhelmina zou, conform L. de Jong, tot het einde van de oorlog de leden van dit Driemanschap als de ‘Vernieuwers‘ zien. De Quay en Einthoven zouden na de bevrijding twee belangrijke sleutelposities innemen. Daar echter de Nederlandse Unie zich opstelde tegen de NSB (National-Socialistische Beweging), en voorlopig de toekomst behalve voor de pro-Duitsen uitzichtloos is, grijpen velen deze strohalm maar vast. De pro-Duitse uitlatingen werden opgevat als een uitdaging als: ‘kijk eens, wij zijn niet tegen jullie, dus laat nu maar eens zien wat jullie goede bedoelingen zijn.’ Dit past weer in het kader van de al eerder genoemd neiging om de zaken op te vatten zoals ‘men zou willen dat het was geweest’. Uw dienaar wil wel bekennen dat hij, aldus misleid, in die tijd het speldje van de Nederlandse Unie droeg.

Diverse vervangingen van de secretarissen-generaal vonden tot 1945 plaats. Rost van Tonningen kwam in mei ’41 als vervanger van Trip. Verwey kwam in augustus ’41 als vervanger van Scholtens. Prinsen kwam in september ’44 als vervanger van Frederiks op Binnenlandse Zaken.

- Hirschfeld, Handel en Nijverheid, – Six, Koloniën, bleven vanaf het begin, met – Verwey, Sociale Zaken, in ’41 gekomen, tot het eind van de bezetting.

Oranje en bruin. Wilhelmina, de secretarissen-generaal en Seyss-Inquart. Collaboratie in bezet gebied en in Londen. Woltersom en Van Haersma de With.

Hier wordt een uiterst onthullend aspect belicht van de collaboratie van Londen met de collaboratie in bezet Nederland. Het vond natuurlijk weinig weerklank, want het werd verdoezeld, maar het kan niettemin uit het geschiedwerk van De Jong worden gereconstrueerd. De bankdirecteur Woltersom, in 1940 weldra lid van het Nationaal Comité voor Economische Samenwerking (met Duitsland), is voorzitter van de Siebenerausschuss, die regelmatig de Reichskommissar Seyss-Inquart en zijn Generalkommissar für Finanz und Wirtschaft Fischböck moet adviseren, “en vervolgens van een tweede commissie die het gehele bedrijfsleven dient te reorganiseren volgens het Duitse model.” De Jong schrijft: “politiek had dit alles van grote betekenis kunnen zijn: het paste in de Duitse opzet, het mocht door Seyss-Inquart gezien worden als een belangrijk succes op het terrein van de algemene gelijkschakeling, het zou de economische inlijving van Nederland bij Duitsland vergemakkelijkt hebben. Zo hadden Funk, Goering en Fischböck het in ’40 ook bedoeld. De nieuwe organisatie van het Nederlandse bedrijfsleven was door hen als onderdeel gezien van het ‘nieuwe Europa‘ ” Maar nu gaat De Jong, als veel historici, alvast verklaren: “maar dat ‘nieuwe Europa’ kwam niet van de grond”. Door die opmerking in deze tijd te plaatsen, vervalst hij het hele beeld: want dat het “niet van de grond” zou komen, wist men in die tijd toch nog niet. Men – in Londen en in Nederland – gaat er dan van uit, en bijna alles wijst er op, dat het wèl van de grond zou komen. “Woltersom was ook voorzichtig. Het voorzitterschap van de Organisatiecommissie voor het Bedrijfsleven aanvaardde hij eerst nadat Snouck Hurgronje, voorzitter van het college van secretarissen-generaal, hem schriftelijk had doen weten dat het college het in ‘s lands belang achtte dat hij die functie aannam. Hij zocht zelfs een dubbele rugdekking: toen een Nederlandse bankier, Tj. Greidanus, in de voorzomer van ’41 de gelegenheid kreeg (dwz.: toestemming van de Duitsers, van Seyss-Inquart), Zwitserland te bezoeken, vroeg Woltersom hem, bij het Nederlandse gezantschap te Bern te informeren, wat de Nederlandse regering te Londen van zijn activiteit dacht.” De voormalige Nederlandse gezant te Berlijn, Van Haersma de With, die op 20 mei ’40 met andere Nederlandse vertegenwoordigers naar Zwitserland had mogen gaan, en daar bleef, krijgt er dan voor de Nederlandse regering te Londen contact met een vertegenwoordiger van de collaborateur Woltersom. “Greidanus kwam te Bern (de Nederlandse gezant was er ziek) bij de vroegere Berlijnse gezant terecht, jhr.mr.H.J. van Haersma de With. Deze kende Woltersom goed en gaf, niet alleen met betrekking tot diens werk, maar ook tot dat van Snouck Hurgronje en Hirschfeld, geheel op eigen gezag ten antwoord: ‘Londen heeft zeker volledig begrip voor hun situatie, laten zij rustig doorgaan.’ ” Ook in later jaren zal Woltersom “een ieder die hem met kritiek lastig viel, te horen (geven) dat ‘Londen’, ‘de koningin dus, achter hem stond; er werd zelfs rondverteld dat hij daaromtrent een schriftelijk bewijsstuk in een kluis had liggen.” “Aldus gedekt” zet Woltersom door. Met Fischböck en Seyss-Inquart onderhoudt hij goede relaties. Woltersom loopt keurig in de pas en doet aan van alles mee. “Louter manoeuvres?” Zo vraagt De Jong zich af. En hij geeft het antwoord – maar niet volledig: “Aanvankelijk zeker niet”. Woltersom was in ’40 en ’41 ervan overtuigd was dat Duitsland niet meer verslagen kon worden. Door het Nederlandse bedrijfsleven op te wekken zich op Duitsland te oriënteren, werden in die visie de Nederlandse belangen het best verdedigd door in beginsel met Duitsland samen te werken. En een gelukkig toeval wilde dat in beide gevallen “datgene wat Woltersom voor de Nederlandse belangen hield, samenviel met wat hij als zijn privé-belangen zag. Er waren er meer zoals hij.” Doelt L. De Jong hiermee op koningin Wilhelmina? Bovenstaande opmerkingen van De Jong zitten vol dubbele bodems. Hier komen wij weer op het terrein van L. de Jongs ingebouwde ‘geheimtaal-boodschappen’. Als historicus is hij gedekt: hij heeft de feiten immers vermeld! Als verdoezelaar heeft hij zijn werk voorbeeldig gedaan, want hij gaat niet op de betekenis in! De lezer moet zelf die betekenis maar distilleren. Allereerst De Jongs opmerking, dat wie in ’40 en ’41 van overtuigd was dat Duitsland niet meer verslagen kon worden. Waarom telt hij daar 1942 niet meer bij? Want toen was, behalve aan het eind, aanvankelijk de situatie nog dezelfde, en nog sterker zelfs. “Maar in een later stadium wenste Woltersom de Nederlandse belangen te verdedigen door, voorzichtig overigens en zonder samenwerking met de illegaliteit, Duitsland tegen te werken.” Wanner wij  echter, logisch, 1942 meetellen, wordt het genoemde ‘later stadium’ verplaatst naar medio ’43!

Bovenstaande is bovendien in totale tegenspraak met de naoorlogse conclusie van de Parlementaire Enquêtecommissie. Omdat dit zeer verhelderend is, herinneren wij hem hier: “Het was immers voor de regering in Londen niet mogelijk, het beleid van de secretarissen-generaal, dat zich grotendeels achter de schermen afspeelde, op de voet te volgen. De regering had echter naar de mening van de Commissie in enkele bijzondere gevallen behoren te reageren, zij het wellicht niet over de radio, op wat de secretarissen-generaal hier in Nederland ondernamen; zij had hun in deze gevallen duidelijk behoren te maken, dat zij zich op de verkeerde weg bevonden.” Dat is dus duidelijk niet gebeurd. De Parlementaire Enquêtecommissie geeft als voorbeelden van fouten, dat de regering te Londen  aan de secretarissen-generaal niet duidelijk heeft gemaakt, “dat zij zich op de verkeerde weg bevonden” Op 28 oktober 1941 werd in een proclamatie van Hirschfeld en Frederiks “de bevolking aangemaand /…/ zich van sabotagedaden te onthouden. In de Bekanntmachungen werden “de verzetsgroepen als ‘onbezonnen en misdadige elementen‘ ” gekenschetst. Beiden waarschuwen in oktober ’41 “tegen het verborgen houden van neergeschoten vliegers, daarmee dus uitlevering van bondgenoten aan de vijand” suggererend. Als tweede voorbeeld geeft de Commissie het besluit van Hirschfeld voor de oprichting van “de  zg. organisatie-Woltersom” ter ontwikkeling van het bedrijfsleven. Omdat hij hiermee “op eigen gelegenheid ‘organieke wetten’ ging uitvaardigen “ter uitvoering van de Grondwet.” /…/ “hetgeen in bezettingstijd misleidend werkte.” Dit durft de Enquêtecommissie ijskoud te verklaren, terwijl wij weten dat, als eerder vermeld, in de voorzomer van ’41 de Nederlandse regering te Londen de activiteit van Woltersom bij monde Van Haersma de With laat verklaren dat zij voor diens werk en ook dat van Snouck Hurgronje en Hirschfeld “volledig begrip (heeft) voor hun situatie, laten zij rustig doorgaan’ ” – en “dat ‘Londen’, ‘de koningin dus, achter hem stond”. Waaruit blijkt, dat de Parlementaire Enquêtecommissie betreffend Woltersom ronduit liegt! Maar ook de Enquêtecommissie is tenslotte mild in haar oordeel. De meeste secretarissen-generaal hebben “in tal van opzichten onder de moeilijkste omstandigheden verdienstelijk werk in het belang van het Nederlandse volk /…/ verricht.”

Nu komt hier nog een andere informatie over Van Haersma de With. Men blijkt in Londen heel goed op de hoogte te zijn geweest van de situatie in Nederland. In Londen ontving men een grote stroom rapporten uit Nederland. “De Ministerraad kreeg deze gegevens, Hare Majesteit eveneens, maar de rapportage liep zuiver en alleen over mij.” Dat zegt de inlichtingendienstleider Lovink (waarover nog veel meer te vertellen valt). Opmerkelijk is, dat Lovink geen gewag maakt van de dienst van Somer: het vanaf eind november ’42 werkzame Bureau Inlichtingen, aanvankelijk onder leiding van Broekman en Somers vriend Gijs de Jong, maar dat in ’43 pas goed van de grond komt met Bernhards oude GS-III relatie: Jan Somer. Ter beloning werd Lovink in januari 1943 naar Tsjoenking weggewerkt, en opgevolgd door Van Haersma de With. Is het niet verbazend? Als feitelijk raadadviseur van Gerbrandy gaat nu dienen de oud-gezant te Berlijn van Haersma de With – “een kleurloze man, waar weinig van uitging” zoals De Jong niet in dit verband vermeld, maar al eerder, waar hij meerderere malen Van Haersma de With zeer ongunstig heeft afgeschilderd. Men notere de tegenspraak in deze toestand. Opmerkelijk is, dat deze Van Haersma de With dus onderwijl uit Zwitserland naar Londen is gekomen. Dat zal niet clandestien zijn gebeurd, zoals met Somer, maar met medeweten en hulp van de Duitsers. Die hebben daar dus kennelijk hun belang bij gezien. L. de Jong vermeldt niets over deze reis. Men herinnere zich in dit verband dat in de voorzomer van ’41 Van Haersma de With  met betrekking tot het werk van Wolterson, Snouck Hurgronje en Hirschfeld ten antwoord gaf: ‘Londen heeft zeker volledig begrip voor hun situatie, laten zij rustig doorgaan.’ Bovenstaande illustreert de nauwe verhouding – tussen minstens voorzomer ’41 en voorjaar ’43 – van deze “kleurloze man” met de Nederlandse regering, van zekere kleur, te Londen.

Pas medio ’43 kwam in het ‘later stadium’, genoemd in verband met de collaboratie van Woltersom. Wiens taak inhield “de algemene gelijkschakeling”, “de economische inlijving van Nederland bij Duitsland”, waarbij ” ‘Londen’, ‘de koningin dus, achter hem stond”. Waaromtrent  hij “een schriftelijk bewijsstuk in een kluis had liggen” en waarbij “datgene wat Woltersom voor de Nederlandse belangen hield, samenviel met wat hij als zijn privé-belangen zag. Er waren er meer zoals hij.” Wij stelden de vraag: doelt De Jong hiermee op koningin Wilhelmina? In feite werd in doorsnee reeds sedert 1940-’41 door velen voor 50% of zelfs voor 85% aan opdrachten voor de Duitse Wehrmacht gewerkt’. Zoals de Duitsers en de Geallieerden nu de zaken anders zullen gaan zien, zo zal dat bij Woltersom en in Londen, bij Wilhelmina, het geval zijn. Dat in Londen over het ontslag of aanblijven van secretarissen-generaal werd beslist bewijst nog het volgende: Het hoofd van het Bureau Inlichtingen, majoor Jan Somer, had op 22 juli ’43 een bespreking met Van Haersma de With – zoals wij weten “een kleurloze man, waar weinig van uitging” – “die een telegram naar Bern wil hebben om advies of de drie secretarissen-generaal Hirschfeld, Verwey en Frederiks ontslagen moeten worden. “Persoonlijk ben ik er op tegen om ze te ontslaan”, merkt Somer op. Wij hebben hier dus de wonderlijke situatie, dat Van Haersma de With, de man die zomer ’41 in Zwitserland Woltersom namens Londen heeft aangemoedigd om door te gaan met zijn zware collaboratie met de Duitsers en de secretarissen-generaal, zich met een eventueel ontslag van enige secretarissen-generaal gaat bemoeien. Dat doet hij als ‘raadadviseur’ van Gerbrandy, die onder de orders van koningin Wilhelmina staat. Van dat ontslag zal overigens niets komen. Frederiks zal uit eigen initiatief ‘ onderduiken’, en Hirschfeld en Verwey zullen tot het eind van de oorlog aanblijven! En ook Six? Over een voortijdig aftreden van Six valt bij De Jong niets te vinden. Onderwijl was de praktische uitvoering van het Englandspiel in mei 1943 gestaakt.

Bevrijding en ontzetting.

Werden de collaborateurs na de bevrijding gestraft? Daarvan kwam, tot ontzetting van voormalige verzetsstrijders, weinig van terecht. Deze ambtenaren, die de eed van trouw aan de koningin hadden afgelegd, werden voor hun trouw beloond. Ziehier wie er terugkwamen. De secretarissen-generaal van het kabinet Ministerie-Schermerhorn-Drees, 24 juni ’45 – 3 juli 1946 (vet gezet de namen van de oud-collaborateurs): Prinsen, Binnenlandse  Zaken Snouck Hurgronje, Buitenlandse Zaken Sanders, Algemene Oorlogsvoering Tenkink, Justitie Van Poelje (tot aug. ’45) Reinink, Onderwijs Kunsten en Wetenschappen s’Jacob, Financiën. Ringeling (kort) Rietveld, L.C. Oorlog Van Houten, Marine Mouton, ir. H.W. Openbare Werken en Wederopbouw Spitzen, Verkeer & Economie Bonnerma, Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening Van Rhijn, Soc. Zaken Six, Overzeesche Gebiedsdelen

Ook de oud-collaborateurs van de Hoge Raad vond men terug.

Bezetting en collaboratie.

Wie niet voor was, was tegen, wie niet tegen was, was voor. Vanuit dit oogpunt gezien collaboreerde in Nederland een overgrote meerderheid tijdens de Duitse bezetting. Wie een juist begrip wil hebben van de stemming van toen, moet de verhoudingen van toen kennen. Die waren slechts in bepaalde opzichten anders dan die van vandaag. De Nederlandse economie dreef op de Duitse. Nederland was overheersend afhankelijk van het Duitse achterland – en diens economische situatie.

Hoe was in Nederland de vooroorlogs stemming ten opzichte van Duitsland? Men volgde er de economische – en de daarbij overheersende politieke ontwikkelingen – met grote belangstelling. Anton Mussert, ingenieur bij de provinciale waterstaat in Utrecht,  had in 1925 veel sympathie verworven. Toen was er een verdrag gesloten verdrag tussen België en Nederland, over de aanleg van twee kanalen. Een van Antwerpen naar Ruhrort, en een van Antwerpen naar de Moerdijk. Directe Belgische verbindingen met het achterland Duitsland dus, waardoor men in Rotterdam ernstige concurrentie vreesde. Anton Mussert had de stoot gegeven tot oprichting van een nationaal Comité van actie tegen dat verdrag. Mr.J. Luden, president-commissaris van de Nederlandse Bank, werd er voorzitter van, Mussert de onvermoeibare secretaris en organisator. In november ’26 werd het verdrag door de Tweede Kamer krap aangenomen, maar in maart 1927 door de Eerste Kamer verworpen. In 1931 werd door Mussert de pro-Duitse en Oranje-gezinde NSB, opgericht. Het hoofddeksel van de jongens van de Jeugdstorm werd gesierd met een oranje top. Het feit dat Hendrik, ‘Henri’ Deterding, de president-directeur van de Koninklijke Olie, ‘Koninklijke’/Shell, aan de NSB financiële steun bood, was (achteraf gezien) niet aanbevelenswaardig voor een mooi imago van het huis van Oranje-Nassau. Maar wie zou dat toen, en nu nog, een zorg zijn? In 1931 werd in de pers gemeld dat Deterding ook nog aan Hitler 30 miljoen pond had geleend tegen de belofte van een olie-monopolie. Anderen noemden 55 miljoen pond. Louis Lochner, voormalig buitenlands correspondent en autoriteit op het gebied van relaties tussen Hitler en big business noemde 10 miljoen mark. Met zoveel bronnen die het eens zijn over deze zaak, kan er weinig twijfel bestaan dat Deterding Hitler financierde. Alleen het ware bedrag is onzeker gebleven. Maar de aandeelhouders moesten er achter hebben gestaan. Wie waren dat? U mag het raden! Dr C.Gerretson, ook al verbonden met de ‘Koninklijke’, die als tussenpersoon fungeerde voor BPM (Bataafse Petroleum Maatschappij)-directeur Colijn en zijn Duitse relaties, werd dit jaar voorzitter van de NU, Nationale Unie, en nu brak daarvoor een periode van hernieuwde activiteit en radicalisering aan. Ook de Nederlandse vooraanstaande industrieel dr.F.H. Fentener van Vlissingen ondersteunde in de jaren twintig de Duitse NSDAP, Nationaal-Socialistische Duitse Arbeiders Partij. In mei 1932, toen Hitler in Duitsland op de drempel naar de machtsovername stond, werd op aandringen van koningin Wilhelmina het Nederlandse Volkslied ‘Wie Neerlands bloed door d’adren vloeit’, vervangen door het ‘Wilhelmus van Nassauwe ben ik van Duitsen bloed’. (Zie voor meer informatie onder: traditie.)

Duitsland nam al sinds lang vóór de oorlog op het vasteland van Europa een overheersende plaats in. Al sinds een eeuw bestond tussen Groot-Brittannië en Duitsland de stilzwijgende overeenkomst: de één zijn Imperium, de ander de baas over het Europese vasteland. De Duitse techniek was de rest van de wereld op allerlei gebied ver vooruit. Duitsland was in de vooroorlogse jaren het enige land waar geen werkloosheid heerste. Veel Nederlanders vonden er werk. Al ver voor de oorlog drukte Duitsland een stempel op veel cultuuruitingen. De Duitse ‘Kultur‘ gaf op het vasteland van Europa, en zeker in Nederland, de toon aan, en werd alom gewaardeerd. Duitse ‘Schlagers’ werden door heel Europa en nog verder meegezongen, meestal in vertaalde versie – zoals bijvoorbeeld ‘Dat is het leven der matrozen’ of ‘Lily Marleen’, een op bestelling van Goebbels gemaakt lied, waarmee Marlene Dietrich furore maakte. Duitse films boekten grote successen. Die van Leni Riefenstahl over de Olympische Spelen van 1936 werd diverse malen bekroond, ook in Hollywood. Geen woord van kritiek werd geleverd op haar inderdaad baanbrekende werk, terwijl haar na de oorlog nazi-propagandisme zou worden aangesmeerd – waarbij vergeten werd dat de prijsuitreikers daaraan even hard hadden meegedaan. Soms werd en wordt er kritiek geleverd op de deelname van Nederlandse sportbeoefenaren aan deze Olympische Spelen, die een grote nazi-propaganda-onderneming was. Deze kritiek mocht natuurlijk ook gelden voor de toeschouwers. Onder hen was prinses Juliana, daarheen begeleid door Koningin Wilhelmina, zogenaamd voor het eerst de SS’er prins Bernhard te ontmoeten (zoals Wilhelmina in haar boek Eenzaam maar niet alleen bezijden de werkelijkheid vermeldde). Waarmee de nazi-propaganda oranjekleurig werd opgeluisterd. Een multinationale ‘Einheitsgetränk’-frisdrank maakte er Eiskalt van gebruik om zich bekend te maken. Midden in de oorlog, in augustus ’42, kwamen haar bankiers nog in Duitsland met Hitler praten om deze door de Ersatz-drank Fanta te vervangen. Opgemerkt kan nog worden, dat ook vandaag nog een voormalig (?) fascist de Olympische spelen beheert, en dat kroonprins Willem Alexander daarmee te maken heeft. De Duitse nazi-massademonstraties gaven een indruk van wilskracht, doelbewustheid en organisatietalent. Op politiek gebied werd in september 1938 bij het Verdrag van München  ook nog even, over de rug van de Tsecho-Slowaken, een akkoord met Hitler gesloten. In september 1939, na de Duitse inval in Polen, zou zogenaamd de Tweede Wereldoorlog zijn begonnen. In feite deden de Geallieerden niets. Kortom, de collaboratie met de Duitsers vierde overal hoogtij.

Onderwijl ontvluchtten illustere (vaak joodse) koppen het dreigende en heersende nazi-gevaar. Albert Einstein, Fritz Lang, Marlene Dietrich, om er maar een paar te noemen. Men stelle zich even voor, welke plaats Duitsland in de wereld had kunnen innemen, wanneer de geweldige Duitse krachtsinspanning, het enorme enthousiasme, dat nu door Hitler zou gaan worden misbruikt, toen voor vreedzame doelen zou zijn ingezet!

Na de Duitse inval op 10 mei 1940, en aanvankelijk tijdens de er op volgende bezetting, bleef deze Duitse (cultuur-)overheersing, nog versterkt, bestaan. Eenvoudig omdat er nauwelijks cultuuruitingen van elders werden vertoond. De Duitsers, die zeiden te zijn gekomen om ons te beschermen tegen een Britse overval en overheersing, gedroegen zich aanvankelijk en naar de voorschriften ‘correct en beleefd’, voor zover men ze zag. En dat was hoofdzakelijk in de steden, waar gebouwen werden gevorderd om allerlei instanties onder dak te brengen; zoals de met een groot gevelbord aangeduide Ortskommandantur. Daar werd met poppenkastvertoon de wacht gewisseld; op pleinen gaf de Wehrmachtkapelle openbare straatconcerten met marsmuziek en Wener walsen ten beste. Op het platteland merkte men in dat eerste bezettingsjaar nauwelijks iets van de Duitse aanwezigheid. Tal van eerder verwaarloosde categorieën van bevolkingsgroepen, zoals de boeren en landbouwers met de Landstand, kregen eindelijk belangstelling en hun eigen organisatie. De sociale verzekering werd verbeterd. Menig oud-padvinder, het spoorzoeken met gekleurde wollen draadjes in de struiken moe, keek met jaloezie naar de mogelijkheden van motorrijden en zweefvliegen, die bij de Hitlerjugend bestonden.

De algemene weerstand van de traditioneel Duits georiënteerde Nederlandse bevolking was dan ook onbetekenend, en zou dat in feite blijven. Wie niet aan den lijve of in familieverband door oorlogshandelingen was getroffen, stond bij de nu ontstane situatie niet stil. Waar geen familielid was gesneuveld, wie niet direct betrokken was geweest bij bijvoorbeeld het bombardement van Rotterdam – na Warschau de tweede directe aanval op een burgerbevolking – was die meidagen van ’40 gauw vergeten. Zoals ook nagenoeg niemand stil stond bij de jodenvervolging – en decennia later bij de nog veel beestachtiger Amerikaanse bombardementen op de burgerbevolking in Vietnam. Deze onverschilligheid kwam de Duitse bezetter ten goede – zoals ook later de Amerikanen…

Zoals de Beatles en de Rolling Stones en filmsterren later de jeugd begeesterden, zo voedden o.a. Hans Albers en Johan Heesters (van Nederlandse afkomst), Christine Söderbaum, Ilse Werner en Zarah Leander, de fantasmes van het (jeugdige) publiek van toen – vóór de Duitse inval en ook tijdens de bezetting. Temeer omdat toen in de bioscopen en via de Nederlandse radio weinig anders dan Duitse producties werden gebracht. Een kleine minderheid van de gebrachte films waren duidelijk nazi-, of antisemitische propaganda. De meeste waren gewoon onderhoudende films, zoals die met het uitstekende grappige Duitse Laurel en Hardy koppel: Hans Moser en Theo Lingen, of Quax der Bruchpilot met Heinz Rühmann, die een joodse vrouw te verdoezelen had. De ‘Franse’ film Les enfants du paradis, die na de oorlog in Nederland zoveel succes boekte, werd met collaborerende Franse acteurs en actrices in het Duitse Hollywood, Babelsberg, gedraaid – met decors welke door een ondergedoken en door Duitse acteurs geholpen joodse ontwerper waren gecreëerd. Zoals men ziet: het was niet alles zwart-wit. Al was de jazz tot decadente negermuziek verklaard, het Nederlandse dansorkest The, later De Ramblers bijvoorbeeld, en ook Duitse orkesten konden met swing, tot Schwung geworden, overweg. Wanneer een nummer als Black Bottom maar in Zwarte Bodem was vertaald, liet de censuur het er verder bij. Van tijd tot tijd werd er, na een Duitse tegenslag, een periode van dansverbod afgekondigd.

Het is al opgemerkt, zolang men maar niet aan den lijve ondervond wat de Duitse bezetting in feite betekende – mede omdat men daartoe met zijn (verzets)gedrag geen aanleiding toe gaf – ging het leven aanvankelijk gewoon door. Behalve de er direct bij betrokkenen, joden en toeschouwers, maakte de overgrote meerderheid zich over de jodenvervolging niet druk. Een uiterst gering aantal, een ½% volgens geschiedschrijver De Jong, bood daadwerkelijk verzet en hulp. Christelijk gelovigen deden daar aan mee, anderen onder hen vonden in de jodenvervolging de uitvoering van de in de bijbel reeds voorspelde gerechtigde straf. Al is de herinnering daaraan nu ook een van de taboes. Pas toen men bij de verplichte tewerkstelling in Duitsland zelf gevaar ging lopen bij de bombardementen, en nog later toen de maag door honger werd aangetast, ging men tegenwerken door onder te duiken. Ware verzetslieden zorgden daarbij, met door levensgevaarlijke overvallen verkregen papieren, voor de verschaffing van de nodige bonkaarten. Bovenomschreven ‘ouwe koek‘ van onverschilligheid tegenover wantoestanden vindt men vandaag nog even vers en onveranderd terug. Ook vandaag gaat de ellende van anderen de meerderheid niet aan. Het leed van de derde wereld, de moordpartijen in Algerije en Nigeria, anderszins en algemener de catastrofale Amerikaanse cultuur- en multinationale milieu-verpesting – en de onnoemelijke rest – dwingen de meesten niet om daartegen daadwerkelijk verzet te plegen, en belet hen niet te slapen. Maar daarmee moet je, zoals hier gebeurt, de mensen niet vervelen, als je communicatie tot stand wilt brengen. Daarom komen ook de media er, soms, maar mondjesmaat mee op de proppen. Internationaal werd druk met Duitsland gecollaboreerd. In ‘Zaken doen tot elke prijs’ wordt daarover een boekje opengedaan. Ook hierbij gold: Wie niet voor was, was tegen, wie niet tegen was, was voor. Neutrale landen als Zwitserland, Zweden en een paar Zuid-Amerikaanse hebben er dik aan verdiend.

Men oordele dus de voormalige Nederlandse passieve collaborateurs niet te hard. Zij waren en zijn niet méér te blameren dan het huidige meelopende ‘klootjesvolk’. Bij deze barmhartigheid behoren natuurlijk niet te worden inbegrepen: zij die opzettelijk verraad hebben gepleegd, die joden en hun beschermers, en verzetslieden bij de Duitsers hadden aangebracht. Dat gebeurde soms uit naastenliefde. Uw dienaar werd nog nà de bevrijding verschillende malen door weldenkenden verweten, deel te hebben uitgemaakt van hen, die door hun daden de Duitse represailles hadden uitgelokt!

De anti-Duitse houding van de huidige Nederlandse jeugd is volkomen misplaatst. Ook al omdat de huidige Duitse autoriteiten en het huidige Duitse volk zich voorbeeldig gedragen waar het de aanvaarding en verwerking van hun verantwoordelijkheid in de geschiedenis betreft.

Daar is men in Nederland nog lang niet aan toe. Kijk maar:

Fasseur, falsificateur, en Wilhelmina.

Het tweede deel van de Wilhelmina-biografie van Cees Fasseur is op 21 februari uitgekomen. De pers heeft er al over gemeld, de Nederlandse schotel-tv (NOS-journaal) van die dag praat erover. Er is spraken van, dat Koningin Wilhelmina prinses Juliana tijdens de bezettingsjaren heeft aangeboden af te treden en plaats te maken voor haar. Dat blijkt uit een brief van de in Londen residerende Wilhelmina aan de in Canada verblijvende Juliana. “In die brief bracht de vorstin een regeling met de Duitsers ter sprake, waarbij Nederland in een Duits Europa toch een zekere zelfstandigheid zou behouden, iets dat vooral speelde in de gedachte van de toenmalige premier in ballingschap De Geer. Dan komt er de opvatting van Fasseur, die niet als zodanig is aangekondigd! “Wilhelmina moest absoluut niets van enige afspraak met de Duitsers hebben, maar als Juliana andere mogelijkheden zag:” Dan komt wat Wilhelmina wèl zelf heeft geschreven: “Welnu, dan zal ik je de kans niet onthouden, dan zou jij het moeten probeeren.” Volgens Fasseur (!) was dit “in feite een aanbod om af te treden”, maar Juliana stelde zich loyaal achter haar moeder op in haar onverzettelijkheid tegenover de vijand, iets wat Wilhelmina ook duidelijk verwacht had: Terwijl er in de brief van onverzettelijkheid totaal geen sprake is. Wilhelmina vervolgde: “Theoretisch vermoed ik dat ons oordeel hetzelfde is: vrij, zonder meer, met onbelemmerde mogelijkheden de noodzakelijke schoonmaak en opbouw tot stand te brengen.” “Ik heb geen kamer om mij te hinderen, dus kan ik naar een zakelijke oplossing streven.”

Als wij dus even op een rijtje zetten, wat er werkelijk is gebeurt, dan is dat dit: Wilhelmina schrijft een brief aan Juliana: over “een regeling met de Duitsers /…/, waarbij Nederland in een Duits Europa toch een zekere zelfstandigheid zou behouden, iets dat vooral (maar dus ook bij anderen, CD) speelde in de gedachte van de toenmalige premier in ballingschap De Geer.” “Welnu, dan zal ik je de kans niet onthouden, dan zou jij het moeten proberen.” “Theoretisch vermoed ik dat ons oordeel hetzelfde is: vrij, zonder meer, met onbelemmerde mogelijkheden de noodzakelijke schoonmaak en opbouw tot stand te brengen.” “Ik heb geen kamer (Kamer) om mij te hinderen, dus kan ik naar een zakelijke oplossing streven.”

Wat betekent dit? Wilhelmina (de ‘rijkste vrouw van de wereld’) wil dus, ‘met onbelemmerd mogelijkheden’ en ‘geen Kamer’ om haar ‘te hinderen’ ‘naar een zakelijke oplossing streven’. Hoe? Dat zal zijn door collaboratie in het kader van die ‘regeling met de Duitsers, waarbij Nederland (Nederlands-Indië inbegrepen!) in een Duits Europa toch een zekere zelfstandigheid zou behouden, iets dat vooral (maar dus ook bij anderen) speelde in de gedachte van de toenmalige premier in ballingschap De Geer. De situatie wordt duidelijker, wanneer men weet dat de minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens op 22 juli ’40 voor de ministerraad al een nota had opgemaakt. Hij achtte “het niet onmogelijk, dat ook Nederland, en misschien België, ten slotte buiten het onder Duitse leiding gestelde continentale blok zal kunnen vallen.” En “het feit, dat het Nederland niet geheel tot de continentale sfeer behoort (de cijfers van de handelsbeweging spreken te dezen aanzien een duidelijke taal, en ons overzeese imperium onderstreept het krachtig) kan ons in niet te ongunstige omstandigheden, helpen om buiten het Duitse vastelandsblok te blijven, zonder deswege in de Britse sfeer op te gaan” Van Kleffens werd door Wilhelmina niet de laan uit gestuurd.

De Geer, die eerst naar Indië zou gaan, werd dan ook al in februari ’41, via Berlijn, waar hij inzage gaf van de notulen van de Nederlandse Ministerraad te Londen, naar Nederland gestuurd. Wilhelmina zal bij dit alles haar eigen onGrondwettelijke gang gaan. Zoals zelfs ons aller officiële geschiedverdoezelaar De Jong herhaaldelijk aantoont. En daar wijzen dan ook verder alle feiten op.

Het commentaar van het NOS-journaal is volkomen gekleurd volgens de gebruikelijke flinke en onverzettelijke Oranje-traditie. Cees Fasseur, geïnterviewd over de brief, zegt: “Nou, ik denk dat ‘t niet echt echt gemeend was door Wilhelmina.” Juliana weigerde het aanbod van Wilhelmina om haar op te volgen; alsof Juliana iets kon weigeren aan haar bazige moeder. Waar niet over wordt gesproken is: dat Wilhelmina het dus zèlf doet! Ook aan de ‘regeling met de Duitsers’ wordt verder geen aandacht gewijd! Wat betreft de na-oorlogse situatie: “Wat ze eigenlijk wilde was een Nationaal Kabinet“. Dat lukte aanvankelijk nog aardig. Tal van secretarissen-generaal – de officiële vertegenwoordigers van de Londense regering (dus de overheersende Wilhelmina) bij Seyss-Inquart, die dus met toestemming van de regering en Wilhelmina met Seyss-Inquart hadden gecollaboreerd, kwamen na de bevrijding weer in die functie in de door Wilhelmina samengestelde regering Schermerhorn-Drees. Ook de Hoge Raad, die met oa. de jodenvervolging gecollaboreerd hadden, werd weer hersteld.

Fasseur, falsificateur, en Wilhelmina 2.

Door een toeval raakte ik verzeild in een doort ‘discussiegroep’ betreffende de Maxima-affaire, en werd ik kersvers deelnemer aan ‘referendum.nu‘. Ik zond diverse e-mails, en merkte daarbij aan de laatste op: “Deze zaak lijkt mij niet los te kunnen worden gezien van het het Huis van Oranje in zijn geheel. Met Maxima is het probleem, dat zij uit een vuil nest komt. Maar hoe staat het met de properheid van het Oranje-nest? Dit onderwerp blijkt in ons ‘democratische’ Nederland zwaar taboe. Sinds meer dan tien jaar houdt ik mij dagelijks intens bezig met het Englandspiel en aanverwante zaken. Ik, tijdens en na de oorlog gematigd Oranjeklant, kwam van een kouwe en onthutsende kermis thuis. De rol van koningin Wilhelmina in Londen blijkt er een van collaboratie te zijn geweest (een paar woorden hier ‘aangedikt’). Een deel van het explosieve resultaat van mijn zeer gedegen en gedocumenteerd onderzoek is te vinden op internet: http://perso.wanadoo.fr/doofpot.nl/ Door een toeval raakte ik betrokken in een ‘discussiegroep’ over de Maxima-affaire. Ik zond verschillende e-mails. De laatste kunt u hieronder vinden. Maakt de borst maar nat.

Regeling 1.

Hierbij een rectificatie, en mijn verontschuldigingen. In mijn e-mail van 23.2 werd Boersma genoemd. Dit moet zijn Boerstra (hier voeg ik toe, dat ik daarin noemde het feit dat Boerstra en Jongejan uit bezet Nederland naar Batavia werden gezonden, met het oog op de integratie van Nederlands-Indië in de Nieuwe Orde in Europa). Boersma komt hieronder nog aan bod.

Regeling 2.

Ook de Nederlandse media werken volgens het poldermodel: water naar de zee dragen. Daar zij alle al jarenlang hardnekkig weigeren, ook maar de minste regel uit mijn aan ze toegezonden teksten te publiceren, vergeve men mij dat ik graag gebruik maak van de mij in de schoot geworpen Maxima-adressenlijst. Daaruit zijn nu de vijf protesterende, maar niet argumenterende, Oranjeklanten afgedankt. Zij blijken absoluut niet voor rede vatbaar, willen daar zelfs geen kennis van nemen. Ik wenste ze van harte beterschap, met de geruststelling: ‘Ik ben zelf ook pas vrij laat door schade en schande wijs geworden.’ Dat het moeilijk is om mensen te interesseren, of schijnbaar geïnteresseerde mensen tot meer belangstelling te wekken voor belangrijke zaken, blijkt uit het feit dat, sinds ik kennis heb gegeven van het adres van mijn web-site http://perso.wanadoo.fr/doofpot.nl/ slechts 5 mensen hem hebben geraadpleegd. Of toon ik mij nu te ongeduldig? Maar gelukkig kreeg ik van drie mensen bemoedigende boodschappen. (inmiddels vijf)

Regeling 3.

Uit de diverse recensies van de biografie over Wilhelmina van Fasseur (kind van de Bataafse ‘oliegarchie’) komt vooral haar (al overbekende) arrogantie naar voren. De professionele babbelaarster Mieke van der Wey (presentatrice in o.a. studio-nl tv-wereldomroep) vindt het “ontzettend leuk wat er allemaal in die brieven staat.” Maar het is meer ontzettend, dan leuk. Over de ontzettende, in een brief aan Juliana genoemde, regeling met de Duitsers‘, haar ‘naar een zakelijke oplossing streven’, zag ik door niemand iets gevraagd of vermeld. Terwijl dit de kern van Wilhelmina’s collaboratie betreft, en haar implicatie in het latere Englandspiel. Het zit er zo bij de Nederlanders ingeheid dat moedertje Wilhelmina, op een paar (on)hebbelijkheden na, onberispelijk is – dat zij, gelijk vadertje Stalin eertijds, blindelings wordt aanbeden. Alles moet met haar koek en ei zijn, en eeuwig blijven. Iets dergelijks gebeurde en gebeurt ook elders. Niet alleen de ‘standvastige’ Wilhelmina, ook de onwankelbare Churchill zag in de eerste jaren van de oorlog iets in een regeling. Zodanig, dat Amerikanen over zijn wijfelachtig gedrag een onderzoek instelden, waaruit de reden van die regeling (die een begin van uitvoering vond in het Englandspiel) naar voren kwam. Ik benadruk daarbij gedurig, dat de geschiedenis niet alléén zo was, maar dat die óók zo was. Er werd tijdens de oorlog, door alle partijen, gedurig op verschillende paarden tegelijk gewed. Een zeer ernstige opmerking moet hier worden gemaakt. Het gaat hier niet om abstracte geschiedenis. Bij deze werkelijke geschiedenis zijn indertijd honderden van de beste Nederlanders op een verschrikkelijke manier omgekomen. Geparachuteerde agenten en verzetslieden. Wilhelmina wordt voorgesteld als ‘de moeder van het verzet’. Als men weet hoe de Nederlandse handel en industrie, via de Commissie-Woltersom en met goedkeuring van de Londense regering dus Wilhelmina, gegeven door Van Haersma de With in Bern, zeer winstgevend heeft gecollaboreerd met de Duitsers, dan lijkt men zich jammergenoeg over de rechtvaardiging van die eretitel geen illusies te kunnen maken. Het verzet, dat zich niet wilde onderwerpen aan het ‘gevestigde gezag’, al was het dan het Duitse, kon voor hen alleen maar schadelijk zijn, zoals het dat was voor de Duitsers – en zoals het dat zou kunnen worden voor de naoorlogse ‘vernieuwing’ van Wilhelmina. Dus: weg ermee! De Nederlandse secretarissen-generaal als Tenkink en Frederiks, de officiële vertegenwoordigers van de Londense Regering (Wilhelmina) bij Seyss-Inquart, gaven daartoe de opdrachten. Wie mocht twijfelen aan de band tussen de Londense Regering (Wilhelmina) en de collaborerende secretarissen-generaal in bezet Nederland, neme er nota van, dat op 22 juli ’43 Jan Somer in Londen een bespreking had met Van Haersma de With. Die was intussen in volle oorlog, natuurlijk met instemming van de Duitsers, uit Bern naar Londen gekomen en secretaris-generaal van Gerbrandy geworden, “die een telegram naar Bern wil hebben om advies of de drie secretarissen-generaal Hirschfeld, Verwey en Frederiks ontslagen moeten worden.” Maar het zou niet gebeuren (ik voeg hier nog toe, dat Hirschfeld en Verwey tot het eind van de oorlog aanbleven). Men zou later zijn handen in onschuld kunnen wassen, en alleen de Duitsers van de opruiming van het verzet de schuld geven. Wat dan ook natuurlijk wel gebeurde. Géén paniek! Het hele daadwerkelijke verzet betrof, volgens De Jong, maar een ½ % van de totale Nederlandse bevolking. Eén op de 200. Tegen het eind van de oorlog werden zo nog twee van de voornaamste verzetsleiders: Thijssen en Van Bijnen, gepakt en vermoord. Vanaf september ’44 werd het restant van het verzet onder Bernhard in de (Nederlandse) Binnenlandse Strijdkrachten aan Oranje-banden gelegd, en tenslotte na de totale ‘bevrijding’ snel opgedoekt. Ook in Frankrijk werd een verzetsgroep van zo’n 2000 man en vrouw, volgens gegevens in opdracht van Churchill, in Duitse handen gespeeld en uitgemoord. Niet alleen de Nederlandse handel en industrie voeren wel onder het nazistische regime. Coca Cola besloot pas in augustus ’42 om geen Amerikaanse grondstoffen meer naar haar Duitse fabrieken te zenden. Haar Amerikaanse bankiers kwamen op 3 augustus ’42 in Berchtesgaden met Hitler praten. Ter vervanging werd Fanta op de markt gebracht, maar dat werd toen een flop. Is het toeval dat later het ‘Englandspiel ontmaskerd’ zou moeten zijn (maar dat in feite niet werd) door een latere Coca Cola-stafman?

Regeling 4.

Wilhelmina was de ‘rijkste vrouw van de wereld’. Dat ben je niet zomaar. Daarvoor moet je meestal, in ‘een regeling‘, ‘naar een zakelijke oplossing streven’. Oranje was, sinds Wilhelmina’s vader Willem III zijn neus in de Nederlandse zaken stak, steenrijk geworden. Dat willen de erfgenamen dan graag zo houden. Daar moet nu Willem Alexanders broer Friso voor zorgen. “De Nederlandse uitgave van het blad Esquire wist eind verleden jaar te melden dat Friso door zijn moeder is uitverkoren als toekomstig beheerder van het Oranje-kapitaal, dat heden op een slordige tien miljard gulden wordt geschat. Experts stellen dat het beheer van een dergelijk kapitaal eigenlijk niet verenigbaar is met de bezetting van de troon.” Zo schrijft René Zwaap, onder de titel ‘De vorst. Profiel: Prins Constantijn’, in De Groene Amsterdammer van 10-2-2001.

Regeling 5.

In Nederland blijkt nog steeds een ‘regeling’ van kracht. Die houdt in dat over het Huis van Oranje geen kwalijke (maar wel degelijk feitelijke) zaken kunnen worden gepubliceerd. Tenminste niet, waar het de kern van de zaak betreft. Zoals bij de ‘regeling met de Duitsers’. Wanneer men tracht deze taboe te doorbreken, dan stuit men overal op een muur. Een voorbeeld: Het tijdschrift ‘terugblik ’40-’45′, maandblad van de documentatiegroep ’40-’45′, liet mij per brief, onbeschaamd, het volgende weten: “Wij hebben tenslotte besloten dat uw commentaar /…/ zal worden afgedrukt, echter zonder uw kritiek op het koningshuis. Bij onze leden zou dit niet goed vallen zoals ons is gebleken na de publicatie van uw artikel ‘Over God, Reynders en Oranje’.” “Voorts is in de redactievergadering besloten geen artikelen meer van uw hand op te nemen die een duidelijk controversieel karakter dragen of het koningshuis betreffen. Dit om dezelfde reden als boven omschreven.” (Vetmarkeringen door mij, CD) Overigens kwam in deze ‘terugblik’ de Oranje aap weer eens uit de mouw. Vermeld werd dat de voorzitter van de documentatiegroep Terugblik ’40-’45, Wybo Boersma: “de versierselen opgespeld (kreeg) van zijn bevordering tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau.” Met een variant op ‘Wiens brood men eet, diens woord men spreekt’ kan men zeggen: ‘Wiens lint men draagt, diens zaak men schraagt.’ Journalisten, op een enkele uitzondering na, kijken wel uit om gevoelige onderwerpen aan te boren. Ze vliegen zo de laan uit, want de abonnee- en kijkcijfers dalen. Zelfcensuur is nog veel doeltreffender dan opgelegde. Fasseur kan ginnegappend door verschillende tv-uitzendingen laveren (Lagerhuis, studio nl), waarbij hij evenals L. de Jong, steeds zijn eigen opvattingen onontwarbaar vermengt met de historische feitelijkheden. Waardoor men totaal wordt misleid. Over de ‘regeling met de Duitsers’ werd geen enkele vraag gesteld. Van Thijn zegt op 26 februari jl. in de tv-uitzending Het zwarte schaap over het nietsbetekenende SS’erschap van Aantjens, nog meer geruststellend: “In Nederland zijn wij niet bij machte complotten te smeden.” Het hangt er maar van af, wat je ‘complot’ noemt. Zoals de Hofmans-zaak.

Regeling 6.

Er wordt graag aan herinnerd, dat de Duitsers zeiden: ‘Wir haben es nicht gewuszt’. Opgemerkt kan worden, dat de Nederlanders niet hebben geweten hoe slap hun houding tijdens de bezetting was – en dat ook nu nog niet willen weten. Ook dat is een geregelde zaak. Die slappe houding wordt nu ingehaald door de (ergerlijke) anti-Duitse houding van de Nederlandse jongeren tegenover eveneens jongere Duitsers – die geen verantwoordelijkheid dragen voor de daden van hun ouders. En dat, terwijl in Duitsland voorbeeldig wordt omgegaan met het Duitse oorlogsverleden. Getuige diverse tv-uitzendingen daarover. De genoemde niet-verantwoordelijkheid van de huidige Duitsers voor de daden van hun ouders is niet van toepassing op die van Maxima ten opzichte van haar vader, daar het hier om een vrouw gaat die een uitverkoren symbolische plaats in de Nederlandse samenleving zou hebben te vervullen, en die dus uit een schoon en voorbeeldig nest moet komen.

Regeling 7.

Wordt het niet hoog tijd, dat in Nederland het eigen vuile Oranjestraatje eens grondig wordt geveegd? De Maxima-zaak kan daar een mooie aanleiding toe zijn. Er zullen ééns toch spijkers met koppen moeten worden geslagen. Zal nu, bijvoorbeeld, Groenlinks deze gelegenheid aangrijpen?

Regeling 8.

Met het oog op een vraag. Na de ‘bevrijding’ stierven achtereenvolgens tal van zeer verdienstelijke verzetslieden door schietpartijen, auto-ongelukken en dergelijke: mr. H. de Boer (aanslag op 10 mei 1945, dood op 3 juni), Ed. Necker Veterman (die een manuscript had over het Englandspiel, met zijn vrouw op 26 juni 1946), Rodrigues Lopes (ontsnapte er net aan), Pater Bleijs (1947), kapitein Welter, en Van Nieuwenhijzen (op 9 augustus 1948 te Arnhem) waarbij Duitemijer overleefde, enz. Mr. De Boer had zijn ‘Zwarte Cahier’ geschreven. Na zijn dood kwam Rameau, lid van het Amsterdamse Bureau Nationale Veiligheid (voorloper van de BVD) er met de SD‘er Postma het cahier halen. Sanders, hoofd van de Opsporingsdienst van het BNV nam het schrift van Rameau in bezit. Men zou en zal er niets meer over vernemen. Op 14 september 1949 werd Schallenberg, een Duitser die al jaren in Nederland woonde en met het verzet had samengewerkt, vermoord. De Nederlandse Rijksrecherche en Sanders waren daarmee gemoeid. Van Nieuwenhuijzen, alias Vogel, leider van de GDN, de verzets-inlichtingendienst, was op zoek naar de documenten van de vermoorde Schallenberg. Maar Van Nieuwenhuijzen was in of bij Arnhem tegen een boom geholpen. Mijn vraag is nu: wie zou mij iets meer kunnen vertellen over deze topman van de Geheime Dienst Nederland Van Nieuwenhijzen en bijbehorende zaken? Het ziet er naar uit, dat een en ander in verband kan staan met de volgende regeling. In het najaar van ’44 zou Rauter aan Bodde (Verwalter van Philips) het voorstel zou hebben gedaan, bezet Nederland tot neutraal gebied te maken (wat door Berlijn nog moest worden goedgekeurd). Bodde zou dan leider van het Nederlandse volk worden. Deze besprak dit met Van Nieuwenhuijzen. Dat was een “zeer behoorlijk verzetsman en inlichtingendienst-man”. Hij trok, in gezelschap van Willem Duitemeijer (directeur van het Nederlands recherche Bureau van Gerrit van der Molen, op onderzoek uit naar Arnhem. “Zij werden te pletter gereden.” Duitemeijer overleefde. Diens opinie was: “Opzettelijke aanrijding.” In het Sanders schoonwassende boek De affaire Sanders van RIOD/NIOD-medewerker Aalders zal men vergeefs naar een oplossing van de raadsels van deze zaken zoeken. Zij worden eenvoudig niet vermeld. Het heeft natuurlijk allemaal niets te betekenen, want sust Van Thijn niet: “In Nederland zijn wij niet bij machte complotten te smeden”?

Verzet.

Verzet werd enerzijds geboren uit sociaal medegevoel, sociale noodzaak, een gevoel van betrokkenheid bij wat er geschiedde. Ook vandaag kan men in verzet komen tegen wat er geschiedt: in de nabije omgeving, op nationaal gebied, of met betrekking tot de ‘gewijzigde wereldomstandigheden’, en de toekomst van de samenleving. De term ‘gewijzigde wereldomstandigheden’ staat hier tussen aanhalingstekens. Het is ook al elders vermeld, maar het verdient te worden benadrukt: deze term werd gebruikt door Koningin Wilhelmina, de ‘Moeder van het Verzet’, in haar toespraak in september 1933 (8 maanden na de Machtsübernahme door Hitler in Duitsland)  tot het publiek. Niet om daartegen tot verzet op te roepen, maar om te vragen om ‘aanpassing bij de gewijzigde wereldomstandigheden, welke onder Gods zegen ons weer een gelukkige toekomst brengen kan.’ L. de Jong kwam ons 36 jaar later echter de ware betekenis van deze woorden verklaren: “Impliciet behelsden deze en dergelijke, door haarzelf geformuleerde uitspraken een duidelijke afwijzing van wat maar zweemde naar fascisme, nationaal-socialisme of communisme.” Wie zou dat toen zo hebben kunnen begrijpen? Waarom zou zij dan niet duidelijker zijn geweest? Omdat dat als ‘belediging van een bevriend staatshoofd’ zou worden gekenschetst. Daarom werden toen ook anti-Hitler publicaties verboden, werd het verzet gesmoord.

Verzet tijdens de bezetting was iets anders. De noodzaak om iemand in huis te nemen die door de Duitsers werd vervolgd en onderdak zocht. Omdat hij jood was, of omdat hij was opgeroepen om in Duitsland te werken. Dat waren de voornaamste redenen. Niet iedereen voelde die sociale noodzaak, of durfde de gevolgen aan. Want daar stond de doodstraf op, en men liep het risico om door buren of anderen uit opzet of door kletspraat te worden verraden. Er waren er ook die moesten onderduiken omdat de Duitsers hen wilden arresteren wegens illegale praktijken. Dat was de andere vorm van verzet, meer politiek en daadkrachtig van aard. Veelal waren het dezelfde kringen die beide vormen van verzet pleegden. Volgens de officiële Nederlandse geschiedschrijver Rijksambtenaar L. de Jong namen niet meer dan 52 000 Nederlanders daadwerkelijk deel aan het verzet. Dat betekent zo’n ½% van de toenmalige totale bevolking. Men had dus 200 mensen nodig om één verzetsdeelnemer te vinden!

Het feit dat uw dienaar ook aan dat verzet deelnam, dat zijn vader in een cel van ter dood veroordeelden gevangen werd gezet, en dat verschillende van zijn kameraden door de Duitsers zijn vermoord, is niet vreemd aan zijn obstinatie om helderheid te brengen. De verzetsstrijders en de vanuit Londen ingezette agenten waagden hun leven voor wat zij dachten de ‘goede zaak‘ te zijn. Ook wanneer in werkelijkheid anderen daar op hun manier van profiteerden, en zelfs wanneer men zich, ook toen al, daarvan bewust kon zijn, het kon geen beletsel zijn voor het vervullen van zijn sociale, nationale, en zelfs internationale plicht. (Wie spreekt vandaag nog van plicht? Daar komt geen democratische kiezer op af!)

Kreeg het verzet na de oorlog zijn verdiende plaats in het nieuwe bestuur van Nederland? Nee. Wij hebben het al gezien in het vorige hoofdstuk, Collaboratie. Na de bevrijding werd het verzet  aan de kant gezet. Voormalige collaborateurs kwamen op de belangrijke plaatsen te zitten. Een voorbeeld. De secretarissen-generaal – de hoogste bestuursambtenaren op de departementen, de mannen die weten waar Abraham de departementale mosterd haalt, en die vaak aanblijven ook als de minister wisselt – waren na de panische vlucht (zonder enig onderling overleg) van het staatshoofd koningin Wilhelmina en de Nederlandse Regering- in bezet Nederland achtergebleven. Als de officiële vertegenwoordigers van de Londense Nederlandse Regering – in feite koningin Wilhelmina – bij de burgerlijke bestuurder Seyss-Inquart. De dik collaborerende secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken, Frederiks, liet het in september 1944 afweten. Prinsen (!) nam gretig zijn plaats in. Na de bevrijding werd Prinsen de eerste secretaris-generaal van Binnelandse Zaken… Pas decennia later kwam het tot een onderscheiding, welke ‘Verzetsherdenkingskruis‘ werd genoemd, zoiets als een herdenkingspenning voor een weldadigheidstentoonstelling.

Wij leven nu in een tijd waarin de vrijheid als hoogste beginsel wordt gebracht. Terwijl vrijheid in feite slechts het resulaat kan zijn van een samenleving waarin men eerst zijn plicht heeft gedaan. Men heeft de Rechten van de Mens willen verklaren. Maar dat was het paard achter de wagen spannen. Want die Rechten zouden automatisch zijn verzekerd met een Verklaring van de Plichten van de Mens. Maar het is hierboven al opgemerkt: daar komt geen democratische kiezer op af. Wie wordt in deze tijd van vrijheid nog geconfronteerd met de voor onze samenleving zo essentiële begrippen van liefde, zorgzaamheid en plichtsbetrachting? Ik voel, zielig genoeg, dat ik een plicht heb, vooral tegenover de slachtoffers, om mijn opvatting van het gebeurde te publiceren – zelfs wanneer sommigen onder hen er moeilijkheden mee zouden hebben, of zouden willen weigeren, om te erkennen dat zij werden misleid.

Nederlands Oost-Indië en de Nieuwe Orde.

Nederland werd na de Duitse inval op 10 mei 1940 door de Duitsers bezet, Nederlands Oost-Indië was volgens sommige opvattingen inbegrepen bij de capitulatie van 14 mei 1940. Koningin Wilhelmina was naar Londen gevlucht, zonder enig overleg met de Nederlandse regering, die daarna ook naar Londen vertrok. Het gros van de secretarissen-generaal  bleef in Nederland achter, en zij werden de officiële vertegenwoordigers van de Nederlandse regering te Londen – in feite koningin Wilhelmina, bij de Duitse burgerlijke bestuurder Seyss-Inquart.

Koningin Wilhelmina, de ‘rijkste vrouw ter wereld’, had van huis uit bij erfenis persoonlijk grote belangen in die Nederlandse kolonie. De ‘Koninklijke’/Shell en de Nederlandse Handelsbank, de ‘bank der Oranjes‘, werden daarbij genoemd. De vraag kan worden gesteld, of de behartiging van deze persoonlijke belangen als zakenvrouw, en die van Hare Majesteit Wilhelmina als Koningin der Nederlanden, wel voldoende afgezonderd werden gehouden. En de vraag kan worden gesteld, welke belang-stelling voor haar het zwaarst woog. Want al neeg Zij naar de mystiek, het belette haar niet om sommige zaken uiterst nuchter af te wegen.

Diverse reizen, van Jongejan en Boerstra, van De Geer, van Van Kleffens, Welter en Peekema, van Willems, blijken met de inlijving van Nederlands-Indië in de Nieuwe Orde in verband te staan. Zowel de regering te Londen, als de secretarissen-generaal bij Seyss-Inquart, en de Duitse regering te Berlijn, blijken daarmee gemoeid te zijn geweest. Hoe was de politiek-militaire situatie? Na maart 1942 was Nederlands-Indië bezet door Japan, en Suriname feitelijk door de USA. De enige met wier hulp Nederland het ooit, geheel of gedeeltelijk, terug zou kunnen krijgen waren natuurlijk niet de USA en Groot-Brittannië, maar het zegevierende Duitsland. De gedachte van overdracht van delen van Nederlands-Indië aan Duitsland was niet nieuw. Al in 1926 was er sprake geweest van de overdracht van Nieuw-Guinea en Borneo aan het Duitsland van keizer Wilhelm II. In 1936 had De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken en voormalig gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, jhr.A.C.D. de Graeff in de Londense Times had verklaard: ‘Nooit, nooit, zal Holland één vierkante inch van zijn grondgebied prijsgeven, ook niet om de aanspraken te dienen van andere naties’. Deze uitspraak was dus nodig gebleken. In februari 1937 werd er niettemin overleg gepleegd tussen de Duitse ambassadeur in Londen, Von Ribbentrop, en het Foreign Office, de minister van Buitenlandse Zaken Eden, over het door Hitler gewenste herstel van Duitsland als koloniale mogendheid. In de herfst van 1937 was er weer Duits-Brits contact over de Duitse koloniale eisen, waarna Mussolini zich achter Hitler had geschaard. Andermaal wees Eden de Duitse eisen af. Maar in februari 1938 was zijn opvolger Lord Halifax er vóór. Dat ‘herstel van Duitsland als koloniale mogendheid’ kon, wat de Britten betreft, desnoods ook ten koste van Nederland gaan. Ondanks de verklaring van De Graeff in 1936 dat ‘Nooit, nooit, zal Holland één vierkante inch van zijn grondhebied prijsgeven, ook niet om de aanspraken te dienen van andere naties’, pleitte de vooraanstaande conservatief Lord Elibank in het Britse Lagerhuis “voor afstand van Nederlandse koloniën aan Duitsland“. Enkele Nederlandse bladen reageerden fel, alleen De Telegraaf was duidelijk vóór. Halifax had een bezoek aan Hitler gebracht, “waarbij niet alleen ‘München’ werd voorbereid en Hitler de vrije hand kreeg voor de annexatie van Oostenrijk, maar ook door de Brit koloniale beloften werden gedaan. Alles in het kader van een mogelijk Engels-(Frans)-Duits-Italiaans anti-Sovjet-bondgenootschap.” De Britse pro-Duitse elementen als Henderson waren al met de Belgische Van Zeeland en Franse Bonnet -München-kringen tot een alliantie gekomen. Al betrof het hier in hoofdzaak Afrikaanse koloniën, de Aziatische Nederlandse werden niet versmaad. In diezelfde tijd deed de nog altijd Nederlandse “openlijk en fanatiek tot het nazisme bekeerde oud-(?)Koninklijke/Shell-president Sir Henri Deterding” oa. “voorstellen in Londen, Washington (Stanvac) en Den Haag /…/ om de totale Indonesische olie-productie voor leverantie aan het Derde Rijk te reserveren.” Het Deterding-Stavanc-plan. De bankier dr. Ernst Heldring, topman in de danmalige Nederlandse geld- en Handelswereld, behalve bankier ook president van de Stoomvaartmaatschappij ‘Nederland’ en weldra ook van de Nederlandse Handelmaatschappij (waarvan Wilhelmina grootaandeelhoudster was), deze Heldring die bij Katherina von Pannewitz op bezoek kwam en eveneens bij Wilhelm II (in Doorn) en bij Göring, noteerde in zijn aantekeningen: “Duitslands koloniale wensen zijn nog niet bevredigd, evenmin als die van Japan. Tot nu toe spreekt Duitsland alleen van de teruggaven der mandaatgebieden, die het door de grote oorlog verloor”, maar later worden de koloniale bezittingen van België, Portugal en Nederland er ook bij betrokken, in het bijzonder, zij het niet openlijk, Sumatra. Heldring, die kort tevoren een reis door Azië had gemaakt, vermeldde de grote activiteit van vele aldaar en elders in de archipel aanwezige Duitsers, om. hun anti-Nederlandse propaganda, “en de berichten uit 1937, ‘dat Japan en Duitsland het over een verdeling van Indië eens waren. Duitsland Java en Sumatra, Japan de rest.’ Zover is het nog niet, en het verhaal is misschien geheel verzonnen, maar onwaarschijnlijk zijn zulke voorlopige besprekingen gans niet.”

Praktische aanpak.

Bij de Nederlandse capitulatie op 14 mei 1944 was dus Nederlands-Indië inbegrepen. Toen Nederlands-Indië in maart ’42 door de Japanners was bezet, kon Nederland natuurlijk niet rekenen op Groot-Brittannië en de USA, maar uitsluitend en alleen nog op de hulp van Duitsland, om het ooit (gedeeltelijk) terug te krijgen. Dit blijkt een belangrijk onderdeel uit te maken van de Nederlandse Londense regerings = Wilhelmina -betrekkingen met de als haar vertegenwoordiger bij de Duitse bezetter in Nederland achtergebleven secretarissen-generaal. Alles wijst er op, dat deze betrekkingen in de Nederlandse bijdrage aan het Englandspiel hun beslag hadden moeten vinden. Mr.J.E. van der Starp, de verdediger van de ‘verrader’ Van der Waals, wees daar in februari 1950 als eerste op in zijn brochure Een dolkstoot in de rug van het Nederlandse volk. De brochure werd door de regering in beslag genomen, Van der Starp werd als advocaat geschorst en geschrapt. Dit gebeurde door de openbaar aanklager van Van der Waals voor het Bijzonder gerechtshof, mr. Henri (Harry) Willem Van Doorn. Deze was tevens Deken van de Orde van Advocaten, en zelf van collaboratie beschuldigd geweest, maar vrijgesproken. Als verantwoordelijke van de POD (Politiek Opsporingsdienst) had hij verboden om de beruchte Haagse SD-er Frank naar Nederland te laten komen. Opmerkelijk is, dat Van Doorn voorzitter werd van de KRO (Katholieke Radio Omroep) en minister van Cultuur (BRM) zou zijn in het kabinet van de Bernhard-gezinde en zoveel mogelijk verdoezelende Den Uyl, met de dito Van Agt.

Dit is natuurlijk nog lang niet alles wat er over dit onderwep kan worden gezegd, maar het geeft al een beeld van de essentie.

Nieuwe Orde.

Het nazi-bewind werd als de Germaanse ‘Nieuwe Orde‘ aangeduid. Aanvankelijk was de bezetter volgens de orders ‘correct en beleefd, en was er behalve de aanwezigheid van Duitse militairen in het straatbeeld, weinig van de bezetting te merken. Maar vooral na de Duitse maatregelen tegen de joden, welke door de Nederlandse secretarissen-generaal en de Nederlandse Hoge Raad werden bevestigd,  kwam de klad in de verhoudingen. Dat de secretarissen-generaal de officiële vertegenwoordigers waren van de Nederlandse regering te Londen bij de Rijkscommissaris Seyss-Inquart, wordt in de traditionele geschiedschrijving verbloemd. Behalve enkele stakingen, op initiatief van de communisten (conform L. de Jong), was er van Nederlands volksverzet weinig te merken. Populair was het rijmpje: ‘Nieuwe orde, lege borden, geen vlees en geen vet, en vroeg naar bed.’ Dit laatste met het oog op de zg. ‘spertijd’, de periode dat men zich niet buitenshuis mocht bevinden, op straffe van de dood. De lengte van deze periode was wisselend, gewoonlijk van 8 of 9 uur ‘s avonds tot 6 of  7 uur ‘s morgens. Bij wijze van strafmaatregel of als rouwbetoon (zoals na de nederlaag van Stalingrad) kon de periode worden verlengd.

Anderszins is er zoveel over de ‘gewone’ aspecten van de bezetting bekend, dat daarover hier niet verder wordt uitgeweid.

Misleiding.

Als wij het begrip ‘misleiding‘ en zijn toepassing tijdens de Tweede Wereldoorlog willen doorgronden, moeten wij eerst even bekijken hoe, in het algemeen, de mens ontvankelijk kan zijn voor misleiding. Al eerder is hier de gewenning aan misleiding van kindsbeen aangetoond met Sinterklaas, en sprookjes met reuzen, koningen en prinsessen. Later met goden, heiligen en hun vertegenwoordigers op aarde. Men is daarbij niet kieskeurig. Dat bewijst het feit dat het mooie gebod ‘Gij zult niet doden’  te niet wordt gedaan door het zegenen van wapens. Ook door de propagandamiddelen wordt het aangetoond, zoals de Amerikaanse dollar is versierd met de spreuk ‘In God we trust’, de Nederlandse gulden met ‘God zij met ons’, de Duitse koppelgesp met ‘Gott mit Uns’ en de Britse koninklijke wapenspreuk met ‘Dieu et mon Droit’.

Een teer punt kan hier nu niet worden omzeild: de misleiding, en de zelfmisleiding bij het ‘geloof‘ in onbewijsbare zaken. Natuurlijk staat het ieder vrij om zich plezier te doen, en afleiding van de harde werkelijkheid te zoeken. In droombeelden en idealistische veronderstellingen, in alcohol en andere ‘drugs’, in het geloof van een hogere macht die het goed met ons voorheeft. Als men maar niet zijn ‘drug’ aan andere opdringt als de enig zaligmakende, en met beide benen op de grond blijft staan en geen drugs- of godsverslaafde wordt. Tot welke excessen dat laatste kan leiden heeft de vroegere en hedendaagse geschiedenis ons geleerd – van de kruistochten tot de islamstormen. Zoals in alle ‘politiek’ worden door machtswellustige leiders mensenmassa’s misleid en tegen elkaar opgestookt.

Woord.

                                                 Als men het woord ‘heilig’ hoort                                                  is het volgende vaak ‘moord’.

Aan de gelovigen in ‘de Heer’ zou men kunnen zeggen: Geloof in jezelf, dan ben je het heertje. Affichecampagnes willen ons leren, dat ‘Vloeken is aangeleerd.’ Alsof bidden niet zou zijn aangeleerd. Alsof alles wat wij weten ons niet is aangeleerd – talloze misleidingen van allerlei aard inbegrepen. Pas wanneer men volwassen en nuchter is geworden, kan men trachten het kaf van het koren te scheiden. Een voorbeeld van dikwijls vertoonde zelfmisleiding werd geïllustreerd in ‘Shoah’ . Iemand vertelt hoe hij de haren van zijn vrouw en dochter moest afknippen, voordat zij de verschrikkelijke dood in de gaskamer zouden ondervinden. Nu durft deze man ijskoud nog te verklaren dat – terwijl zijn geliefden toch meedogenloos stierven – hijzelf door God werd gered! Toen ik laatst onze identiteitspapieren was vergeten op de fotokopieur in de supermarkt, keerde ik er verschrikkelijk vloekend terug, en vond er onze papieren weer. Moet ik mijzelf nu misleiden, en daaruit de gevolgtrekking maken dat dat dankzij mijn vloeken was?

De mens wil bedrogen worden‘, zo luidt een bekende kreet. De etymologie van het woord bedrog leert ons, dat bovenstaande analyse niet onjuist is. Bedrog en droom zouden dezelfde stam kunnen hebben, en ook nog in verband staan met jubel! “Misschien mag men als een oorspronkelijke betekenis die van ‘extase‘ aannemen”, schreef etymoloog J. de Vries in Prisma Etymologisch Woordenboek. Alsjeblieft. De mens kan zich op verschillende manieren voordoen, bij - wat hij denkt, - wat hij zegt, - wat hij doet denken, - wat hij doet. Niet altijd, om niet te zeggen zelden, ligt er één lijn in deze verschillende fases! Dat kan met opzet zijn, bijvoorbeeld in het geval van bewuste misleiding.

Bij de opvatting door de ene mens van bovenstaande fases die misleiding kunnen stichten bij de ander, spelen ook nog de volgende factoren mee: - hoe het werkelijk is, - hoe hij denkt dat het is, - hoe hij zou willen dat het zou zijn. Daar de wens de moeder van de gedachte is, zal de laatste opvatting het meest gewild zijn. Daarmee is zelfmisleiding bereikt – waarvoor, zoals gezien, de weg via opvoeding, traditie en cultuur al was geëffend. Misleiding is zo oud als de mensheid.

Misleiding in de oorlogspraktijk.

Natuurlijk, al voor het begin van het Englandspiel was er al van misleiding sprake. De krijgsleuze van Churchill: Set Europe ablaze in plaats van Set Germany ablazeis een duidelijk voorbeeld van enerzijds misleiding, en anderzijds van opvatting in de zin van hoe men “zou willen dat het zou zijn”. Wij hebben al eerder aangetoond, dat de leuze ‘Set Europa ablaze’ past in het kader van de eeuwenoude opvatting van het principe van de machtsverdeling in Europa: Groot-Brittannië zijn Imperium, Duitsland de baas op het Europese vasteland. Dat daarbij niet hoeft te worden uitgesloten dat Groot-Brittannië baat kan denken te hebben bij een zo zwak mogelijk vasteland van Europa, hoeft geen betoog. Wij hebben al gezien in het hoofdstuk over machts- en krachtsverhoudingen dat Amerikanen al in ’42 achterdochtig waren betreffende Churchills bedoelingen.

Een andere misleiding betreft de zogenaamde verwachting van de Geallieerde invasie door de Duitsers aan het Nauw van Calais. Hitler, en ook zijn latere verantwoordelijke voor de kustverdediging generaal Rommel, verwachtten de die invasie hoofdzakelijk aan de Normandische kust en de Cotentin. Vergeten lijkt te worden, dat de Duitsers de landingstheorieën grondig kenden. Door hun in 1940 geplande landing in Engeland, de operatie Seelöwe, hadden zij zich moeten bezighouden met het ontwerpen van landingsvaartuigen en -technieken, zaken als standen van de maan, eb en vloed, enz. Zij wisten dus welke plaats voor de Geallieerden het meest gunstig moest zijn, en welk moment het meest geschikt. Rommel koos dan ook voor de plaatsing van zijn hoofdkwartier niet in de buurt van het Nauw van Calais, maar dichter bij de Normandische kust. Op 9 maart 1944 installeerde Rommel zich in La-Roche-Guyon, aan de noordoever van de Seine, 50 kilometer stroomafwaarts van Parijs, en langs de kortste weg zo’n 160 kilometer ten oosten van Caen. Deze plaats is gunstig gelegen met het oog op een landing aan de kust, van de Baai van de Somme tot aan Normandië. Voor een landing bij Calais had natuurlijk beter een noordelijker gelegen plaats gekozen kunnen worden. Dat het OKW (Oberkommando der Wehrmacht) nu de streek tussen de Somme en Calais als vermoedelijke landingsplaats zag, doet daar niets aan af. Want volgens Rommel zou, bij Boulogne bijvoorbeeld, de vijand geen enkele kans van slagen hebben. Hitler zei op 20 maart in een bijeenkomst met zijn chefs van land-, zee- en luchtmacht, dat hij twee plaatsen zag: het schiereiland van Cherbourg (de Cotentin) en dat van Brest. De vijand heeft een grote haven nodig. De landing bij Dieppe, die in augustus ’42 had plaatsgevonden (zogenaaamd als misleiding van de Duitsers!) diende als voorbeeld, hoe de strijd zou moeten verlopen. (Die landing had dus, behalve als (duur) gebaar tegenover Stalin, ook als leerschool voor de Duitsers gediend.) Het OKW bleef bij zijn idee van een landing aan het Nauw van Calais. Generaal Von Rundstedt verwachtte hem bij de baai van de Somme, zoals aanvankelijk Rommel ook mogelijk achtte. Brest vond Rommel te ver, de Seinebaai (dus Normandië) hield zijn voorkeur, met mogelijke misleidingsacties elders. Voor de Duitse Marine leek de Schelde aantrekkelijk, omdat daar de haven van Antwerpen ligt, dicht bij het Ruhrgebied. Uit bovenstaande blijkt, ondanks de overheersende positie van Hitler, een verbazingwekkend gebrek aan eenheid in de Duitse beleidsvoering.

De volgende feiten zijn voor Nederlanders als anekdote aardig te vernemen. Van 23 tot 27 maart ging Rommel op inspectie naar Nederland. De inundaties waren er op gang gebracht. Behalve de versperringen door obstakels in zee, moesten ook hier palen tegen luchtlandingen worden gepoot. De troepen moesten dichter bij de kust worden gelegerd. Opdat de crocuskwekers een minimum last van de inundaties zouden hebben, gelastte Rommel dat de te inunderen strook niet breder dan een kilometer mocht zijn. Evenals in Bretagne en Perpignan, liep bij het nieuwtje van de aanwezigheid van Rommel ook in Breda de menigte te hoop om het wereldwonder met eigen ogen te aanschouwen.

De na-oorlogse misleiding wordt in het hoofdstuk Verdoezeling nader beschouwd.

Sieg-Heiligheid, schijnheiligheid.

Het onverschillige gedrag van Zijne Heiligheid, de Heilige Vader, de Pontificale Souverein, Paus Pius XII tijdens de oorlog tegenover de jodenvervolgingen is genoegzaam gehekeld. Minder duidelijk werd de oorzaak daarvan herinnerd. Die lag in de politieke machtspositie van het Vaticaan als onafhankelijke staat. Deze zetel van de Katholieke macht werd ingesteld dank zij de fascistische dictator Mussolini in 1929 bij het verdrag van Lateranen. Mussolini was in 1922 in Italië aan de macht gekomen. Pius XII paste dus wel even op, vooral zolang Mussolini (tot medio ’43) aan de macht was. Het Vaticaan bestaat niet uit bescheiden woningen, maar uit paleizen, de Sint-Pieter basiliek, musea, tuinen en het Sint-Pietersplein, waarbuiten nog 12 andere bouwwerken meetellen. Het is leerzaam het ontstaan van deze kleinste onafhankelijke staat ter wereld van 44 ha., eens nader te beschouwen. Het begint al goed. De officiële oorsprong berust op een vals document, de ‘Gift van Constantijn’ aan Paus Sylvester I, in het begin van de vierde eeuw. De ware oorsprong ligt in de giften aan de Pausen door de keizers van het Oost-Romeinse Rijk (395-1453) en van zekere particulieren, waardoor het ‘Patrimonium van Sint-Pieter’ ontstond. In ruil voor deze gift zou natuurlijk door preken in de kerken de macht van de keizers en de ‘zekere particulieren’ bij de godvrezende massa worden gerechtvaardigd en versterkt. Op 2 september 1870 werd het Vaticaan, onderwijl teruggebracht tot het Latium’, na plebisciet bij Italië getrokken, waarvan Rome de hoofdstad werd. De tijdelijke macht van de Pausen verdween daarmee. Tot de stichting van de Staat van het Vaticaan in 1929. Macht en geld zijn nauw verbonden, ook bij de godsdienst. Men kent de pracht en praal van het Katholieke gedoe. Niemand neemt aanstoot aan deze kapitaalverspillende manifestaties van de kerk van het christendom, die tegen ijdelheid predikt. Wanneer een andere godsdienstleider, Zijne Heiligheid de Dalai Lama, in Parijs komt, wordt voor miljoenen een etage afgehuurd in een van de duurste etablissementen, de Saint James Club.

Nederland steekt in schijnheiligheid de USA naar de kroon. Voor de godsdienstigheid wordt door beiden op het slijk der aarde, het geld, reclame gemaakt. Ook op de 2-Euro-munt zal de commerciële kreet GOD ZIJ MET ONS weer verschijnen – wat toch als een aanfluiting van de agnostische of atheïstische helft van de Nederlanders kan worden beschouwd. Maar geen haan die er naar kraait. De graag geroemde Nederlandse nuchterheid blijkt een wassen neus te zijn. Op tal van gebieden kan men in  het modegevoelige Nederland danig uit de band springen. Van de Calvinistische onverdraagzaamheid, via de indertijd tot de spits gedreven minirokkenmode, via de Oranjegekte, de ‘dat klopt’-manie en de ejgejlijke ej-uitspraak. De taal is vaak onthullend voor de invloed van (het) geloof. Zo zegt men vaak, ook in andere talen, ‘ik geloof, dat’ – terwijl een nuchter mens beter doet te zeggen: ‘ik denk dat’.

De heilige zuiverheid en de zuivere heiligheid kennen geen grenzen. De Talimans in Afghanistan, in het zadel geholpen door de USA, doen de beeldenstorm nog eens dunnetjes over. De 1700 jaar oude, 50 meter hoge Boeddhabeelden, deel uitmakend van het internationaal cultureel patrimonium, worden tot gruis gestampt.

 Parlementaire Enquête Commissie, PEC.

De Parlementaire Enquête Commissie (PEC) Regeringsbeleid 1940-1945 werd ingesteld in 1947 voor een jaar, maar duurde tot 1957. Koningin Wilhelmina, prinses Juliana en prins Bernhard mochten niet worden gehoord. Het was de verhoorden bij voorbaat verboden om genoemden ter sprake te brengen, al zou dat toch af en toe gebeuren. Het is vermakelijk om van deze slippers kennis te nemen. Door PEC-voorzitter Donker werden de meest gevaarlijke onderwerpen handig omzeild en inderdaad in het donker gehouden.

De Nederlandse media blinken ook vandaag nog uit door zwijgzaamheid, waar het werkelijk belangwekkende zaken betreft. Alles wat de voornaamste inkomsten van het Huis van Oranje betreft – waardoor koningin Wilhelmina ‘de rijkste vrouw ter wereld’ kon worden genoemd, blijft een zwaar gerespecteerd taboe. De belangen zoals o.a. bij de ‘Koninklijke’ of ‘Royal Dutch’/Shell worden zorgvuldig verzwegen. Deze zouden echter tot gevolg kunnen hebben (gehad) dat staatsbelangen wel eens bij persoonlijke belangen zouden kunnen zijn of worden achtergesteld. Zoals prins Bernhard met zijn Lockheed-affaire op zijn bescheiden niveau aantoonde.

Geschiedschrijving.

Bij geschiedschrijving kan men op drie verschillende manieren de historie benaderen en omschrijven. Wij hebben dit al eens aangetoond in de algemene opvatting van feiten door mensen: 1 – Zoals het werkelijk was, 2 – Zoals men dacht en denkt dat het was, 3 – Zoals men zou willen dat het was geweest. Het zal voor ieder duidelijk moeten zijn, dat de laatste versie, bij zowel de overheid als bij het publiek, de meest gewilde zal zijn!

Men maakte geen haast om de Londense regeringsmoelijkheden vast te leggen. Het was de Rijksambtenaar, directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, RIOD, prof.dr.L. de Jong, die werd aangewezen om de officiële Nederlandse geschiedschrijving betreffende de Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, de Londense Nederlandse regeringszaken, vast te leggen. In 1969 kwam het eerste deel uit, in 1988 het 13e, het laatste. De Jong was zelf in Londen medewerker van de Regeringsvoorlichtingsdienst. Als historicus kon De Jong het natuurlijk niet maken om bepaalde feiten niet te vermelden. Maar opmerkelijk is hoe hij de zaak uit zijn verband rukte, en gegevens over eenzelfde gebeurtenis over diverse delen verspreidde. Het is daardoor welhaast onmogelijk om de chronologische ontwikkeling te volgen, en vooral om het chronologische verband met andere betrokken feiten te kunnen vaststellen. Deze opmerkingen zouden ook in het hoofdstuk Misleiding kunnen zijn genoemd. Eén voorbeeld moge voldoen. Koningin  Wilhelmina sprak in september 1933 in het Olympisch station te Amsterdam de menigte toe, die haar hulde is komen brengen voor haar 35-jarige regeringsjubileum. Hitler heeft eind januari in Duitsland de macht overgenomen. Geen ander wereldgebeuren heeft plaatsgevonden. Wilhelmina spreekt dan over de ‘aanpassing aan de nieuwe wereldomstandigheden welke ons een gelukkige toekomst zullen brengen. L. de Jong concludeert dan, dat zij ‘impliciet’ van leer trekt tegen de dictatuur… Objectiviteit blijkt een moeilijk bereikbaar objectief. Wanneer iemand een bepaald object in het vizier heeft, blijkt objectiviteit vaak uit het gezichts- en gedachte-veld te zijn. Deze subjectieve gerichtheid kan worden geïllustreerd met het volgende puntdicht:

Schietgebedje.                               God maak                               dat ik hem raak,                               en even beslist                               dat hij mij mist.

Maar niet alleen in militaire omstandigheden geldt deze instelling. Ook in de waardering van historische feiten blijken veel historici er soms moeite mee te hebben, om niet bij voorbaat al iemand als te liquideren schuldige aan te wijzen. Omdat die persoon door de traditionele vooringenomen stellingen nu eenmaal als schuldige werd voorgesteld. Een duidelijk voorbeeld van zo’n zondebok is Anton van der Waals. Hij is de geschiedenis ingegaan als de ‘grote verrader’. Terwijl zijn Duitse opdrachtgever Schreieder vrijuit ging. Toen die in 1950 zijn boek Het Englandspiel mocht uitgeven, werd Van der Waals, die al vóór zijn proces in een perscampagne als de schuldige was aangewezen, in januari van dat jaar geëxecuteerd. Hij zou de versie van Schreieder tenminste niet meer kunnen tegenspreken. Of Van der Waals een sympathiek mens was, is in de beoordeling van zijn daden van geen belang. Dat geldt immers ook niet voor Copernicus, Piet Hein of Harry van Doorn (de openbaar aanklager van Van der Waals). Wat heeft het voor zin om bij Van der Waals, die als onsympathiek wordt afgeschilderd, te komen aandragen met het feit dat hij zo vaak een andere vrouwelijke partner had? (Wat voor zo’n onsympathieke man toch weer knap gedaan was.) Dat doet men toch ook niet bij de chef van het Nederlandse Bureau Inlichtingen Jan Somer – die er in zijn dagboek gedurig van getuigt gevoelig te zijn voor diverse vrouwelijke charmes. Wat telt en geldt, is: wat zij deden. Alles wat Van der Waals deed was bij voorbaat fout, alles wat Somer deed was bij voorbaat goed, of is althans niet als strafbaar beoordeeld. Ook Van Doorn ontsnapte aan een veroordeling wegens collaboratie. Terwijl hij enerzijds verbood om een beruchte opgespoorde Duitsers Duitser in Nederland te laten getuigen, werd hij anderzijds aangesteld als openbaar aanklager tegen Van der Waals – waarbij hij, als ook nog Deken van de Orde van Advocaten, diens advocaat mr. J.E. van der Starp – die al meer dan een tip oplichtte van de sluier (of dweil) van het Englandspiel als Indië-spiel – liet schorsen en schrappen. Tijdens dat proces zat Van der Waals’ voormalige Duitse Sicherheitsdienst-chef Schreieder als kroongetuige’ gedurig in de rechtszaal! De vraag, of Van der Waals een schoft dan wel een betrouwbare figuur zou zijn geweest, is eigenlijk niet van belang. Van belang is te weten, door wie hij, hoe dan ook, werd gebruikt en voor welke doeleinden. Misschien wordt zoveel aandacht gewijd aan de moraliteit van Van der Waals, om aan die van zijn opdrachtgevers niet meer toe te komen. Nog in 1995 kan een, nota bene gesubsidieerd, boek De Verrader uitkomen, waarin door de auteur Auke Kok alle oude grieven tegen Van der Waals nog weer eens opnieuw worden herkauwd. Kok was tevoren door mij gewaarschuwd tegen zijn eenzijdige en onjuiste weergave van de werkelijkheid. Op de gedegen gedocumenteerde bewijzen daarvan kwam noch van de auteur, noch van de uitgever een reactie. Bij het publiek wordt zo deze leugenachtige belichting van de gebeurtenissen rond Van der Waals gehandhaafd en versterkt. Oud-BI-medewerker P.H. Hoets heeft het ‘Englandspiel ontmaskerd’ als misleiding met betrekking tot de landing in Normandië – welke pas een jaar na afloop ervan zou plaatsvinden. De ‘documentatiegroep ’40-’45′ laat mij weten, in haar tijdschrift ‘Terugblik’ “geen artikelen meer van uw hand op te nemen die een duidelijk controversieel karakter dragen of het koningshuis betreffen”.

Het feit dat iemand smerige streken uithaalt, betekent nog niet dat hij niet elders (ook nog juist dáárom) wordt gewaardeerd. En omgekeerd kan de verklaring van uw dienaar, die het algemeen belang wil dienen en historische feiten in alle objectiviteit wil publiceren, voor ‘geraaskal’ worden uitgemaakt! Er kan een totaal andere opvatting worden gebracht van de gebeurtenissen rond Van der Waals. Daarbij blijken feiten, welke in de traditionele versie worden verdoezeld, aan te tonen dat Van der Waals een andere rol heeft gespeeld dat die hem op de hals wordt geschoven.

Huidige politieke verhoudingen.

Traditiegetrouw wordt er in Nederland over het Huis van Oranje niets echt kwalijks gezegd of geschreven.

Het kan ieder bekend zijn dat de Nederlandse minister-president nog steeds zijn geheime besprekingen voert met het Koninklijke staatshoofd, Hare Majesteit Koningin Beatrix. Haar eigengereide optreden, dat doet denken aan dat van haar oma Wilhelmina, roept soms wel enige kritiek op. Terwijl de hele wereld protesteert tegen de verkiezing van de neo-nazi Haider in Oostenrijk, en gesproken wordt van boycot, gaat Zij er ijskoud heen met vakantie.

Ik hoorde door iemand zeggen in een tv-uitzending in november 2000, dat de traditie van Oranje is: het opkomen voor de minderheden. Gek, daar had ik nu niets van gemerkt, maar dat zal wel komen door de bescheidenheid van de Oranjes, die dat niet aan de grote klok hangen. Ik merkte echter een andere traditie op. Koningin Wilhelmina, de ‘rijkste vrouw van de wereld’, haalde de Duitse oorlogsmisdadiger Wilhelm II ons land binnen (hoe kwam hij er anders). Prinses Juliana trouwde met de voormalige SS’er Bernhard. Juliana en Bernhard gingen graag op bezoek bij oorlogsmisdadiger Wilhelm II. Prinses Beatrix trouwde met een voormalige Hitler-Junge uit een nazigezind nest. Later gaat zij als Nederlands koningin met vakantie in Oostenrijk, dat in opspraak is omdat de neo-nazi Haider er een grote rol speelt. Prins Willem Alexander is Olympisch bezig met de voormalige (?) fascist Samaranche. Willem Alexander verkiest Maxima, een dochter van een voormalige minister in een fascistisch regime. Koningin Beatrix en prins Claus dineren met de voormalige minister in een fascistisch regime. (Tussen haakjes, over traditie gesproken, is erfgename Beatrix ook nog de ‘rijkste vrouw van de wereld’) ?

Moeten bovenstaande feiten nu als onschuldige toevalligheden worden opgevat, of moet men er een doelbewuste betekenis aan hechten? Er lijkt toch wel een zekere traditionele instelling uit te blijken. De lijst is overigens nog met heel veel andere aan te vullen. Ik heb ze bijeengezet in een Vaderlands jaartallenlijstje. Dat is op aanvraag beschikbaar.

De Koning te rijk.

De Koning is onschendbaar. Dus ondanks veler wens: wordt misbruik onafwendbaar. Een Koning is ook maar een mens.

Ter wereld rijkste vrouw Dat noemt men onze Koningin. Waarom ziet men nou genau daar voor Haar verschoning in?

Je (me) maintiendrai, dat geldt als Oranjes leus. Eenzaam en alleen, met God en geld was Wilhelmina’s keus.

(Marx schreef Das Kapital. Wilhelmina had kunnen schrijven: Mijn Kapitaal.)

Actualiteiten.

Op 4 december j.l. maakte het tv-nieuwsprogramma NOVA via de schotel bekend, dat een propagandafilmpje voor Ajax in andere bioscopen dan in Amsterdam en Eindhoven niet kan worden vertoond. Omdat in anonieme dreigementen met vernielingen van de betrokken bioscopen is geschermd. In januari ’01 blijkt in diezelfde tijd in Rotterdam een toneelvoorstelling over Mahomed te zijn gestopt, omdat Islamieten hebben geprotesteerd dat er een vrouw in meespeelde. Precies door een dergelijk lafhartig gedogen kwam Hitler in Duitsland aan de macht.

Zwart schaap tussen oranje schapen.

Zoals hier al elders is vermeld: tijdens de bezetting collaboreerden de secretarissen-generaal als de officiële vertegenwoordigers van de Londense Nederlandse regering (in feite Wilhelmina) met de Duitse burgerlijk bezettings-bestuurder Seyss-Inquart. Dat moest na de oorlog, en ook nu nog, de doofpot in. De NSB’er Rost van Tonningen was in mei ’41 Trip opgevolgd als secretaris-generaal van Financiën, en hij kreeg er ook nog het nieuwe departement Bijzondere Economische Zaken bij. Rost bleef aan, tot zijn collaboratie door de geallieerde opmars niet meer mogelijk was. Kort na de bevrijding werd Rost gezelfmoord. Doden kunnen nu eenmaal niet spreken. Wie nog wel kan spreken, is zijn weduwe. Zij geniet een staatspensioen. Zij krijgt dan ook nog de kans om nazi- ideeën te spuien. Ongestraft, hoewel het bij de wet verboden is! Naar aanleiding daarvan zond ik op 7 december jl. aan de Orde van Advocaten de volgende e-mail: “Edelachtbare heren, Mag ik het volgende – brandende maar in de doofpot gestopte – vraagstuk aan u voorleggen? De onschendbaarheid van de Nederlandse Koning lijkt mij in strijd met, want beperkend voor, de rechten van de àndere Nederlandse en niet-Nederlandse mensen. Van te voren bepaalde Grondwettelijke onschendbaarheid is natuurlijk een provocatie tot (machts)misbruik. Daarvan zijn in het verleden talrijke voorbeelden te geven, met voor de gemeenschap kwalijke, zelfs dodelijke gevolgen. Deze voorbeelden van misbruik zijn voor het merendeel bekend, maar niet of nauwelijks als zodanig opgemerkt en niet erkend door de Nederlandse historici, de Nederlandse rechtspleging, en dus de Nederlandse samenleving. Deze onschendbaarheid wordt nog versterkt door het begrip majesteitsschennis – dat toch gevoeglijk, nu de mensen als gelijk geboren worden beschouwd en zijn verklaard – als middeleeuws kan worden gekenschetst. Nu is mijn praktische vraag: hoe kan ik als gewoon burger dit probleem aankaarten, en eventueel gerechtelijk aanhangig maken? En, nog praktischer, wat brengt dat aan kosten mee? Anderzijds zag en hoorde ik enige tijd geleden ‘Arthur Seyss-Inquart, Marionette des “Führers”‘, (Eine Produktion von ORF und 3sat. 2000) de door de Nederlandse staat gepensioneerde weduwe Florence Rost van Tonningen verklaren, dat Seyss-Inquartein sehr anständiger Mensch” was, en dat “solche Leute” in Neurenberg veroordeeld zijn en daarna opgehangen of anderszins omgebracht, dat “ist ein Verbrechen“. Want de laatste oorlog was er, volgens haar, een tussen de joodse vrijmetselarij en het nationaal-socialisme. Kortgeleden kreeg zij ook nog de gelegenheid fascistoïde uitspraken te doen in de Nederlandse tv-uitzending Het zwarte schaap. Ik neem aan dat zulke uitlatingen kunnen worden opgevat als een aansporen tot het strafbare feit van verbreiding van fascistische en racistische denkbeelden. Ook daartegen zou ik wel (persoonlijk) gerechtelijke stappen willen ondernemen. Hierbij stel ik weer dezelfde praktische vragen: hoe en wat kost dat? Ik dank u voor uw aandacht, en ik verwacht graag uw antwoord.” Daar wacht ik nu nog op. Aan De Nederlandse schotel-tv BVN/Wereldomroep zond ik op 10 december in een e-mail onder ‘zwart schaap en onschendbaarheid‘ bovenstaande tekst, met de toevoeging: “Bovenstaande tekst is opgenomen in mijn web-site: http://perso.wanadoo.fr/doofpot.nl/ Nu wil ik een wedje maken dat u mij niet als zwart schaap zult durven uitnodigen om mijn verhaal te vertellen aan oranje schapen.”

Kleur bekennen.

Voor het eerst is in de USA een ‘zwarte’ tot minister benoemd. Men heeft dit ‘bleekgezicht’ op de tv kunnen aanschouwen, in een zwart kostuum dat men nu ook rustig wit mag noemen. Dit lijkt een nieuwe vorm van black powell. De leus blijft: ‘The white man on the white place’. Zo wordt in Nederland oranje voor brandschoon wit aangezien.

Afgeschilderd.

Theo van Gogh, die de befaamde familienaam met zijn praatjes besmet, hekelt in NRC/Handelsblad van 22.12. j.l. H.J.A. Hofland en Rudy Kousbroek. (Beiden hebben niet willen antwoorden op door mij aan hen geschreven brieven over brandbare politieke zaken.) Van Gogh trapt de wijdopenstaande deur in, waardoor men al sinds mensenheugenis heeft kunnen zien, dat kunst en kapitaal zo nauw zijn verbonden. Dat hebben wij al kunnen waarnemen, van Praxiteles, via Da Vinci tot Beethoven – om maar een greep te nemen. Hun opdrachtgevers waren feodale of religieuze geldbulkers, van bijvoorbeeld Cleopatra tot Beatrix – ‘bien étonnées de se trouver ensemble’. De laatste stelde in haar jongste kerstrede, op de traditioneel majesteitelijk bekakte wijze, vooral haar eigen familieleed ten toon. Misschien heeft de brave Claus zijn narigheden wel opgelopen toen hij, als lid van een Totenkopf-regiment, in de ‘afdeling Sturmgeschütze‘ vocht aan het Noord-Italiaanse front. Het is natuurlijk zielig, maar er is wel zieliger te vinden. Ook moest door HM de praktijk van het leven even worden geëerd. Zoals haar oma vanuit Londen in haar eerste radiorede tot het Nederlandse volk sprak van “de heiligste goederen” (in plaats het heiligste goed), zo heeft Beatrix het over “een uitdaging tot handelen in de wereld van vandaag”. Daarbij zal, net als toen, het handelen in olie niet zijn vergeten. Het door Haar gepropageerde verzetten tegen onrecht en liefdelóósheid (in plaats van liefdeloosheid), zal niet gelden voor de bevolking van het olierijke Nigeria. Daar zal haar wens van “hoop, geloof en liefde” loos zijn. Mèt bovengenoemde geldbulkers predikt Van Gogh in zijn slotzin: “Commercie is de reddende engel van de wereld.” Halleluja, amen. De door Van Gogh zo verguisde Hofland, die het Hof zo graag het hof maakt, doet in hetzelfde nummer van de NRC/Handelsblad ook een duit in het zakje. Onder de titel ‘Even slikken, even wennen’, doet hij een schijnaanval op de Nederlandse handelsgeest. Omdat de symbolen van Nederlandse burgerlijkheid: Libelle, Nieuwe Revue, Margriet en Panorama te koop staan. Hofland besluit: “Op Decima moesten de Hollandse kooplieden van de Japanners op de bijbel spugen voor ze mochten handelen. Holland annexeert zichzelf, zei Bismarck. Holland stik dan in je centen, in je kaas en in je krenten, dichtte Willem Elsschot. De vrije markt is de grootste vijand van het vrije woord, heb ik een poosje geleden geschreven, tot boosheid van velen. Neem een baantje bij de VNU.” Zo besluit Hofland. Dit is een schijnaanval, want andere handelszaken worden door hem niet aangeboord. Wanneer ik Hofland vraag om daar eens over te schrijven, en om man en paard, of vrouw en koets, nu eens te noemen, doet hij er hoffelijk het zwijgen toe. Dat in Nederland bij de Grondwet is vastgesteld dat de koning(in) onschendbaar is, dat de officieren haar trouw moeten zweren, dat zij stierven en eventueel zullen sterven voor Koningin en Vaderland, in plaats van voor vrijheid en rechtvaardigheid, lijkt mij als het spugen op de toch al zo besmette democratie. Met het publiceren van zulke tegenstrijdige meningen houdt ook NRC/Handelsblad zijn betalende lezertjes in het gareel. Ieder is tevreden met het aan hèm gerichte aandeel uit deze journalistieke gaarkeuken-pot-nat. Zo houden de ‘multinationals’, net als het Nazidom, dank zij een handjevol meelopende doordravers, de hele boel in bedwang. Daar het mijn bedoeling is, om door het publiceren van mijn opvatting van het Englandspiel ook tegen de huidige voortzetting daarvan verzet te plegen, wil ik hier nog een andere onthulling oprakelen.

Ander ‘telegraaf’-verkeer, andere valse voorlichting.

In het kader van bovengenoemde massa-indoctrinatie is het interessant het volgende te vernemen. Hieruit blijkt dat de valse voorlichting van tijdens de oorlog nog zijn echo’s vindt in de huidige waardering van bepaalde kranten tijdens de bezetting, zoals bijvoorbeeld De Telegraaf. Het algemeen gangbare oordeel was en is, dat deze krant de meest Duits gezinde en collaborerende was. Deze fabel is de wereld ingebracht door Gerrit Jan Van Heuven Goedhart. Dat was een handige, maar ook vals spelende jongen. Het begint al bij zijn naam; dat Van Heuven heeft hij er eens bij gekocht. In de dertiger jaren was hij hoofdredacteur bij De Telegraaf – waarin hij schreef, dat Hitler in de verkiezingsstrijd een motorische kracht was zoals slechts weinigen – en daarna van het Utrechts Nieuwsblad. De journalist H.A. Lunshof zou hierover in 1950 een boekje open doen, getiteld: Vlag Halfstok, Een stu-die in Onrecht. Hij vermeldt daarin o.a.: “Ook met het dagblad ‘De Telegraaf’ is een Englandspiel gespeeld.” “Men was bang, dat een herrezen onafhankelijke ‘Telegraaf’ deze allernieuwste (naoorlogse) tijd, dit feest van onwaarachtigheid, niet goed gezind zou zijn. Daarom moest hij uit de weg geruimd worden.” Hier kan worden opgemerkt, dat dit ook al was getracht in de Duitse bezettingstijd. Toen leurde men ook met de nieuwe tijd. Lunshof laat weten: “In 1942 deden de hoofdredacteuren van de Arbeiderspers, van het Algemeen Handelsblad en van het Nationale Dagblad, respectievelijk de heren S.S. Hoogterp, drs. W. Goedhuys, en Joh. Raatgever, het-zelfde, wat in 1946 en ’47 hoofdredacteuren van zekere kranten in bevrijd Nederland deden, zij rekwestreerden. Zij rekwestreerden in ’42 aan Mussert met een klacht, over de anti-nationaal-socialistische politiek van ‘De Telegraaf‘.” De drie hoofdredacteuren beklaagden zich als volgt: ‘Sedert het doorbreken der nationaal-socialistische revolutie heeft de pers in Nederland een positief voorlichtende taak gekregen. De grote bladen zijn niet meer uitsluitend commerciële ondernemingen, welke schrijven wat de lezer het liefste is, maar zij zijn organen van openbaar nut geworden, die, ieder op hun eigen gebied, voor hun lezerskring één zelfde plicht hebben, het Nederlandse volk te brengen tot aanvaarding der nationaal-socialistische levens-houding. De pers zal deze taak echter slechts kunnen vervullen, indien zij een gesloten front vormt. En indien zich niet in haar rij leden bevinden, welke slechts schoorvoetend de nieuwe wegen gaan. Want het publiek, dat altijd de lijn van de minste weerstand volgt (toen, zoals vandaag, CD), zal zich dan steeds tot die bladen wenden, waarin de minste nationaal-socialistische voorlichting te vinden is, waardoor de taak der positief schrijvende bladen onmogelijk wordt gemaakt. De toestand der Nederlandse pers is thans, in 1942, aldus: Tegenover de positief schrijvende grote bladen, met daarachter vermelde abonné-cijfer: Het ‘Nationale Dagblad’  25.000 Het ‘Algemeen Handelsblad’  40.000 De ‘Nieuwe Rotterdamse Courant’ 26.000. staat de nog steeds saboterendeTelegraaf‘ met  80.000 abonné’s. Tegenover de Arbeiderspers (tot voor kort 84.000, thans weer 100.000 abonné’s) staat ‘Het nieuws van de Dag’ met het voor Nederland fantastische cijfer van 350.000. Het psychologisch effect van het feit, dat een groot blad als ‘De Telegraaf‘ zich nog altijd veroorloven kan anti-nationaal-socialistische en anti-Duitse politiek te voeren, is ernstig. De houding van ‘De Telegraaf’ en het ‘Nieuws van de Dag’ is een zeer ernstige rem voor het nationaal-socialistische ontwaken van Nederland. Samenvattend kan worden geconstateerd, dat de politiek, welke ‘De Telegraaf’ doelbewust voert, speculeert op de behoudende elementen in Nederland, welke op een Engelse overwinning en op de terugkeer van het oude hopen (de hoofdredacteur Goedemans verklaarde een half jaar na de (mei!)oorlog aan één der ondergetekenden: ‘Ik hoop natuurlijk van harte, dat de Koningin terugkomt’).  Opgemerkt moet worden, dat ‘De Telegraaf’ ook thans dezelfde politiek voert tegen het Nederlandse belang als in de vorige oorlog, waaraan ten spoedigste een eind dient te worden gemaakt.’ Tot zover de protesten tegen de niet voldoend collaborerende Telegraaf. Om dit verhaal wat af te ronden, leze men wat in dit verband Lunshof nog verder heeft vermeld. Over de onteigening van De Telegraaf  zijn telegrammen tussen bezet gebied en Londen over en weer gestuurd. Op de conferentie in Genève heeft de daarbij betrokken minister Van Heuven Goedhart voor-gesteld “het publiceren van geheime stukken te bestraffen.” Was het uit “Angst, dat men de telegrammen eens op tafel zou gooien, waarmee hij de illegaliteit bewerkte en voorbereidingen trof voor de confiscatie van ‘De Telegraaf’? De rol van Van Heuven Goedhart van het illegale Het Parool lijkt niet al te fraai te zijn geweest. Wij herinneren hier enkele andere bijzonderheden. De gebeurtenissen rond Wiardi Beckman, Goedhart en Pasdeloup waren, in het voorjaar van ’42, het begin van de verwijdering tussen de oprichters van Het Parool, waarvan Pieter ‘t Hoen (pseudoniem van Frans Goedhart) als enige zodanig in de kop werd vermeld. Die oprichters waren behalve Goedhart: Lex Althoff, Vorrink en mr. Warendorf. Goedhart had hierin een zeer groot aandeel. Het drukken en verspreiden kwam voor een goed deel op de schouders van Vorrink en zijn SDAP. Ook met Van Heuven Goedhart was er zeer nauw contact. In ‘Het Englandspiel volgens Poos en Slagter brengen deze V-mannen na de oorlog het volgende licht: “Frans Goedhart heeft uiteindelijk, ten koste van de gehele onderneming, zijn zin weten door te drijven en daardoor is het mogelijk geworden, dat de Duitsers het zo gewraakte Englandspiel konden beginnen en opbouwen (dit is dus nog weer een àndere aanwijzing voor het begin van het  ‘Spiel’). Dit zou niet mogelijk geweest zijn, indien Frans Goedhart naar goede raad had willen luisteren of tot dat hout had behoord waaruit men helden snijdt”. Zij voegen er nog aan toe, dat Goedhart in Engeland Het Parool zou hebben willen laten drukken en door vliegtuigen laten uitgooien. Wiardi Beckman en Vorrink waren daar tegen. Nog iets anders: Van Heuven Goedhart stond in relatie met MeyerSchwencke‘ (die weer een vertrouwensman van Englandspiel-leider Schreieder was) – en diens broer Meyer, die bij de Parool-groep was geïntroduceerd. Van Heuven Goedhart zou met hulp van Meyer ‘Schwencke’ naar Engeland komen. Vier weken na zijn aankomst in Londen, op 12 juli ’44, werd Van Heuven Goedhart door koningin Wilhelmina benoemd tot minister van Justitie… Het is in een van de gebouwen van de al van vóór de oorlog als antisemitische bekend zijn de schend-schrijver, Meyer Schwencke, tijdens de bezetting zwaar collaborende uitgever van o.a. de SS-instructieboeken, dat Het Parool zich na de ‘bevrijding’ heeft gevestigd. Door al dit smerige geknoei liepen de bona fide verzetslieden die meewerkten aan Het Parool natuurlijk extra grote kansen om aan de Duitsers te worden verraden. Dat zou dan ook blijken toen er een groep van hen ter dood zou worden veroordeeld en gebracht – terwijl Frans Goedhart daarbij wonderbaarlijk zou worden uitgesloten, en nog wonderbaarlijker aan zijn bewakers zou kunnen ontsnappen…

Wilhelmina en het verzet.

In het laatste nummer van Kontakt (het tijdschrift van nfr/vvn-expoge, december 2000) staat een artikel van Bas Groeneweg, waarin sprake is van een proclamatie van koningin Wilhelmina op 13 mei 1940, waarin zij het Nederlandse volk opriep tot “moed, volhouden en verzet.” Zij besloot met de woorden: ‘Het Nederlandse grondgebied zowel in Europa als in Oost- en West-Indië, blijft een soevereine staat die zijn stem als volwaardig lid der statengemeenschap zal blijven laten horen. Ik en mijn regering zullen ook thans onze plicht doen. Doet gij de uwe, overal en in alle omstandigheden, ieder op de plaats, waarop hij is gesteld, met de uiterste waakzaamheid en met de innerlijke rust, waartoe een rein geweten in staat stelt.” Ik zie daarin geen woord over verzet. Wij hebben hier dan ook te maken met geschiedvervalsing en met een ‘Stalinistische’ verafgoding van koningin Wilhelmina. Deze rede, een met Wilhelmina gecorrigeerde tekst van minster Van Kleffens, werd in feite op 14 mei door een omroeper voorgelezen. Er werd ook in gezegd: “Daar waar de overweldiger heerst, moeten de plaatselijke burgerlijke overheden alles blijven doen wat in het belang der bevolking nuttig kan zijn, en in de eerste plaats medewerken (collaboreren) tot het bewaren van orde en rust.” Minister-president De Geer zou op 20 mei de ambtenaren zelfs nog aanbevelen “zo goed mogelijk met de Duitse autoriteiten samen te werken”. De oproep van 18 juni van de Franse rebellerende generaal De Gaulle liet een ander geluid horen. “Aan alle Fransen. Frankrijk heeft een veldslag verloren! Maar Frankrijk heeft de oorlog niet verloren! Toevallige regeerders hebben kunnen capituleren, paniek zaaiend, de eer vergetend, het land overleverend aan de dienstbaarheid. Maar niets is verloren! Niets is verloren, want deze oorlog is een wereldoorlog. In de vrije ruimte zijn onmetelijke krachten nog niet ingezet. Op een dag zullen die krachten de vijand verpletteren. Die dag moet Frankrijk aanwezig zijn bij de victorie. Dan zal zij haar vrijheid en haar grootheid hebben herwonnen. Dàt is mijn doel, mijn enige doel! Daarom vraag ik alle Fransen, waar zij zich ook bevinden, om zich te verenigen met mij in de actie, in de opoffering en in de hoop. Ons vaderland is in levensgevaar. Laten wij allen strijden om haar te redden! Leve Frankrijk!”

De heer Groeneweg vermeldt verder oa. dat op 28 november 1987 in Den Haag tegenover het Paleis Noordeinde een standbeeld van Wilhelmina werd onthuld. Hij besluit zijn artikel met een persoonlijke noot. (Het was niet als voormalig verzetsstrijder, of zelfs als Oranje-aanbidder, maar:) “Als divisie-directeur van een industrie- en handelsmaatschappij had de schrijver van dit artikel de eer de aanleg van dit monument te mogen realiseren.” Zaken zijn zaken!

Turkije en  genocide van de Armeniërs.

De Franse regering heeft op 18 januari 2001 de genocide van de Armeniërs door de Turken officieel erkend. Andere landen, zoals de USA, hebben die genocide wel opgemerkt, maar niet officieel als zodanig erkend. Deze misdaad vond plaats van 1915 tot 1917, toen al eerder het Ottomaanse Rijk, het danmalige ver uit zijn grenzen gegroeide Turkije, behalve uitgestrekte zuidelijker gelegen gebieden, oa. ook Bulgarije, Griekenland en Armenië had bezet. Het ottomaanse Rijk streed in de Eerste Wereldoorlog, ’14-’18, aan de zijde van Duitsland. Verschillende van de door de Turken bezette volken, w.o. de Armeniërs, trachtten van de gelegenheid gebruik te maken om het Turkse juk af te schudden. Dat werd door de Turken bestraft met de uitroeiing van 1,5 miljoen Armeniërs en de deportatie van veel anderen naar het zuidelijk deel van het Rijk. Na de Duits-Turkse nederlaag van 1918 werd het Ottomaanse Rijk ontmanteld. De latere Turkse regeringen dragen dus geen verantwoordelijkheid voor die genocide. De huidige regering van  Turkije – waar nog geen democratie heerst – heeft nu, na de Franse erkenning van de genocide, haar ambassadeur uit Frankrijk teruggeroepen – waarmee nogmaals wordt bevestigd dat ook de huidige Turkse regering deze genocide nog niet erkent. Toegegeven wordt slechts, dat 200.000 Armeniërs het slachtoffer waren geworden van een gerechtvaardigde repressie van de opstand. Een vergelijking kan worden gemaakt. De huidige Duitse regering is ook niet verantwoordelijk voor de Holocaust. Niettemin hebben de naoorlogse Duitse regeringen die Holocaust erkend, en gelijk daarmee de schuld van de danmalige Duitse (Nazi-)regering, en zelfs van het Duits volk. Zomin als de huidige Turkse regering de schuld van haar regering en volk in de genocide heeft willen erkennen, zomin heeft de huidige Nederlandse regering ooit ‘alleen maar’ haar regeringsschuld in het Englandspiel willen erkennen. Het Nederlandse volk droeg daarin als zodanig niet de minste schuld.

Het Lybische balletje in de Amerikaanse goocheldoos.

De Lockerbie-affaire, die op 21 december ’88 ontstond met het neerstorten van een Pan Am-vliegtuig ten gevolge van een bomaanslag, heeft eind januari 2001 in Den Haag zijn ‘besluit’ gevonden. De internationale goegemeente, en de media slikken dit. In Vrij Nederland werd echter op 29 april 2000 onder de titel ‘Het Lybische balletje in de Amerikaanse goocheldoos’ het volgende geschreven. De Palestijnen Jibril en Khreesat bleken bij de aanslag betrokken te zijn. Ahmed Jibril was de leider van het Volksfront voor de bevrijding van Palestina, Khreesat was zijn bommenspecialist. Na een onderzoek kwamen vier van de vijf bommen van Khreesat boven water; “de zesde moet die van de Pan Am zijn.” Op 11 mei ’89 bevestigde een anonieme FBI-functionaris de betrokkenheid van de beweging van Jibril. De oud-medewerker van de Israëlische Mossad Juval Aviv, de directeur van het detectivebureau Interfor, dat door Pan Am was ingeschakeld, ontdekte het bestaan van een drugslijn tussen het Midden-Oosten, Duitsland en de USA, geëxploiteerd met medeweten van de CIA. De heroïne was afkomstig van de Syrische drugs- en wapenhandelaar Mozer Al-Kassar. Die speelde in 1985 en ’86 een rol bij de heimelijke leverantie van wapens door de USA aan Iran (Irangate). Een op eigen houtje opererend team van de CIA zou al-Kassar beschermen, onder de code-naam operatie-Corea, als hij ze op de hoogte zou houden van het lot van Amerikaanse en Britse gijzelaars, onder wie Terry Waite, vastgehouden in Libanon door Iran gefinancierde Hezbollah-strijders. Al-Kassar onderhield ook betrekkingen met de geheime dienst van Syrië, dat in Libanon de lakens uitdeelde. Zijn vrouw was familie van president Assad van Syrië. Juval Aviv ontdekte dat drugskoeriers van al-Kassar op de luchthaven van Frankfurt een onschuldige koffer incheckten voor naar de USA. Turkse medeplichtigen verwisselden hem voor een met een paar kilo heroïne. “De CIA stond erbij en keek ernaar.” Ook Jibril had lucht gekregen van deze smokkelroute van Al-Kassar. Hij wilde een bom laten meeliften in een door de CIA beschermde heroïnekoffer. Door ‘extremistische Turken’ op de bagageafdeling werd dat verzorgd, een ook omgekomen nietsvermoedende Libanese Amerikaan Khalid Jafaar uit Detroit had als Trojaans paard gediend. De Amerikaanse overheid liet (en laat) niets los over de operatie-Corea uit ‘staatsveiligheid’. Lester Coleman, voormalig lid van de Amerikaanse Defence Intelligence Agency (DIA) kende Jafaar toen die bij de Drugs Enforcement Administration op Cyprus was, en als informant/infiltrant betrokken was bij heroïnetransporten naar de USA, in samenwerking van de DEA met de CIA. De republikeinse regering van George Bush zag een “monsterachtig groot schandaal op zich afkomen”. Vrij Nederland schreef: “Het ziet ernaar uit dat de verdediging van de Libische verdachten straks geen bom nodig heeft om de Schotse aanklacht op te blazen.” Ik schreef aan VN: Dat blijft nog de vraag… op 2 mei 2000. Dat is nu gebleken. Toevallig is nu de zoon van Bush president van de USA… Barbertje moet hangen. De ‘dader’ heeft nu levenslang gekregen. Net zoals Van der Waals als de schuldige van het Englandspiel werd veroordeeld. Maar, net als toen: wie de opdracht gaf is niet uit de bus gekomen! Onderwijl is Al Amin Megrahi, die de bom maakte, veroordeeld tot levenslang, en Fhimah vrijgesproken. Op 4 februari zou Khadafi met bewijzen komen voor hun onschuldigheid, en de werkelijk schuldigen aanwijzen. Maar er kwam niets van. Bush heeft, voorzichtig en sussend, verklaard geen stappen tegen Lybië te zullen ondernemen.

Multinationale belangeloosheid. Shell, Philips en Unilever.

Kortgeleden werden de kolossale winsten van Shell, Philips en Unilever in de Nederlandse media breed uitgemeten. In een oorlog speelt de economie natuurlijk ook een rolletje. Er is dan ook bij de Nederlandse regering te Londen, die wordt overheerst door koningin Wilhelmina, ‘de rijkste vrouw van de wereld’, voorjaar 1943, sprake van een Inlichtingendienst Economische Zaken. Minister Kerstens heeft er sterk op aangedrongen. Hier komt Springer, de naar Londen gestuurde boodschapper van Vorrink, aan bod. Springer, aanvankelijk gezien als ‘foute koerier’, heeft er een plan voor moeten opmaken. Maar het is gestrand in de Ministerraad. “Door toedoen van de heren Lovink en Warners, zelfs schriftelijk.” Omdat naast het Bureau Inlichtingen met Somer (dat al onder toezicht staat van Wilhelmina en Bernhard) geen economisch inlichtingenbureau nodig leek. Men zit daarom nog niet in nood in Londen. In 1942 (als de Duitse eindoverwinning nog in het verschiet lijkt te liggen) is door minister Van den Broek ingesteld de Industriële Advies Commissie, voor het herstel van de industrie. Daarin zitten “kopstukken van de grote concerns met hun adviseurs”. Maar Springer heeft “niets gemerkt van een politiek drijven van deze mensen, die zich vrijwillig ter beschikking hadden gesteld.” Dat stelt Springer vast, die lid is van deze commissie, en die zijn positie aan koningin Wilhelmina te danken heeft. Behalve lid van de Industriële Advies Commissie is Springer, tot 1944, ook waarnemend chef van de Afdeling Nijverheid van het Departement van Economische Zaken. Op een zeker ogenblik krijgt Springer de mededeling van de minister, dat hij uit de commissie moet. De Departementsambtenaren mogen er geen deel meer van uitmaken. Men kan ook opmerken, dat nu aan die Industriële Advies Commissie de vrije hand wordt gelaten, zonder ambtenaarlijke pottenkijker. PEC-voorzitter Donker vindt dat dit het bewijs is “dat de Regering van die initiatieven, die uit die richting kwamen, niet veel wilde weten”. Waarmee hij het weer eens verdoezelend formuleert. Want Springer verklaart juist, dat de reden voor de weerstand bij het Kabinet (hij laat dus de koningin er buiten) “was een soort angst voor de concerns.” “Het was een angst, voortkomend uit het Kabinet (dus niet van de Regering: Kabinet plus koningin) voor een politiek, die gedreven zou kunnen worden door de grote concerns.” Niet zonder betekenis lijkt hier het verband met de Woltersom-commissie. Die had voor bezet Nederland al in de zomer van ’41 van de Londense Regering, bij monde van Van Haersma de With, als plaatsvervanger van de gezant in Bern, de goedkeuring gekregen voor zijn collaboratie als lid van de “Siebenerausschuss, die regelmatig de Reichskommissar en zijn Generalkommissar für Finanz und Wirtschaft moet adviseren, en vervolgens van een tweede commissie die het gehele bedrijfsleven dient te reorganiseren volgens het Duitse model“. Ook de secretarissen-generaal Snouck Hurgronje en Hirschfeld kregen bij die gelegenheid ook absolutie en aanmoediging voor hun collaboratie. Woltersom zal volhouden dat de Regering  ‘de koningin dus, achter hem stond; er werd zelfs rondverteld dat hij daaromtrent een schriftelijk bewijsstuk in een kluis had liggen.” Zo werkt dus Woltersom als voorzitter van de Organisatiecommissie voor het Bedrijfsleven in het bezette Nederland. En ook in Londen is het ‘bedrijfsleven’ actief. “Maatschappijen als (Koninklijke/)Shell, Unilever en Philips hadden de beschikking over een zeer grote kern goede deskundigen, die wij voor de gedetailleerde industriezaken, zoals de ramingen, hard nodig hadden. Wij zaten met leken en dilettanten. De grote Nederlandse (of multinationale?) ondernemingen waren steeds bereid haar deskundigen con amore ter beschikking te stellen om de Nederlandse zaak te dienen.” Zo stelt niettemin de ietwat naïeve Springer vast. Langs de ‘Zwitserse weg‘ zullen Wilhelmina en de Regering contact hebben met bezet Nederland. Philips‘ directie-secretaris De Graaf die, in alle eer en deugd, al sinds 1933 kind aan huis is bij de Gestapo, zal daarin een rol spelen. Nadat op 21 maart ’42 de Buitengewone Raad van Advies is opgericht, keren gematigde linkse figuren zich daartegen en vormen het Comité van Actie tegen het Neo-Fascisme. Men ziet die Raad als een semi-fascistisch model voor na-oorlogse staatsinrichting. In Londen is ook sprake van ‘Oranjefascisme‘. Genoemde Van Haersma de With, die ook aan die Zwitserse weg timmert, zal in 1943 uit Zwitserland naar Londen komen en secretaris-generaal worden bij Gerbrandy

Deze Londense oorlogs-, bezettings- en collaboratiegeschiedenis kan gevoeglijk in verband worden gebracht met de hierboven genoemde kolossale winsten van de door Springer genoemde “maatschappijen als (‘Koninkijke’/)Shell, Philips en Unilever. Ik zond daarover op 9 februari jl. de volgende e-mail aan de Nederlandse schotel-tv: ‘studio nl’ en ‘NOS-journaal’. “Geachte beste mensen, Naar aanleiding van de winsten van o.a. Shell wil ik graag de volgende vragen stellen – en er een antwoord op verwachten: - Waarom wordt steeds de Shell niet aangeduid als ‘Koninklijke’/Shell. Heet die niet eigenlijk zo? Als ik het wel heb, komen de winsten ten goede aan de aandeelhouders. - Behoort het Huis van Oranje niet tot die aandeelhouders? Was voor de oorlog koningin Wilhelmina niet, mede daardoor, de ‘rijkste vrouw van de wereld’? Hoe staat het nu met koningin Beatrix? Als Het Huis van Oranje maar één % van de aandelen zou bezitten, dan betekent dat al 300 miljoen winst voor het jaar 2000. - Zouden daardoor de ‘zuiver’ Nederlandse belangen en de ‘zuiver’ Oranjebelangen wel eens kunnen worden verward of verwisseld? Toekomstig Philips-president Kleisterlee, iemand “die direct communiceert”, verklaart lachend van pret: “U komt zo weinig mogelijk te weten als ik maar enigszins kan bereiken.” - Kunnen wij er van uitgaan dat ook de ‘Koninklijke’/Shell president Van der Veer zo’n instelling heeft? - Ligt hier niet een taak voor de Nederlandse media, om wat meer klaarheid te brengen? Het lijkt ook koren op de molen te kunnen zijn voor de geschiedenisleraren die vinden: de “ontwikkeling van het historisch besef is belangrijk” Dank voor uw aandacht. Ontvangt mijn vriendelijke groeten.”

Ik kreeg (natuurlijk) geen antwoord.

Onderwijl kwam het goede nieuws, dat de grote concurrent van de ‘Koninklijke’/ShellExxon/Mobil,de General Motors Corporation zullen overtreffen als grootste USA-onderneming. De CO2 uitstoot is zo dus voor de komende jaren goed verzekerd.

Schijnheiligheid.

Nederland steekt in schijnheiligheid de USA naar de kroon. Voor de godsdienstigheid wordt door beiden op het geld, het zg. ‘slijk der aarde’, reclame gemaakt. Ook op de 2-Euro-munt zal de integristische propagandistische kreet GOD ZIJ MET ONS weer verschijnen – wat toch als een aanfluiting van de agnostische of atheïstische helft van de Nederlanders kan worden beschouwd. Maar geen haan die er naar kraait. De graag geroemde Nederlandse nuchterheid blijkt een wassen neus te zijn. Op tal van gebieden kan men in het modegevoelige Nederland danig uit de band springen. Van de Calvinistische onverdraagzaamheid, via de indertijd tot de spits gedreven minirokkenmode, via de gedurige Oranjegekte, tot de ‘dat klopt’-manie en de wijdverbreide ejgejlijke ej-uitspraak – vroeger als ‘Goois’ aangeduid. Het lijkt niemand te hinderen.

De taal is vaak onthullend voor de invloed van het geloof. Zo zegt men vaak, ook in andere talen, ‘ik geloof, dat’ – terwijl een nuchter mens beter doet te zeggen: ‘ik denk dat’. Dat het moeilijk blijkt geloven en denken te scheiden bewees de, ook Haagse, Descartes. Die schreef: “Om de waarheid te bereiken, moet men eens in zijn leven zich ontdoen van alle denkbeelden die men heeft ontvangen, en vanaf de grondvesten, (van) alle systemen van zijn verworvenheden.” Het lukte hem niet, want Descartes “ondekte toen de waarheid van zijn eigen bestaan en het bestaan van God. Hij kwam tot de conclusie: ‘Ik denk, dus ik ben‘ – en niet ‘Ik geloof, dus ik ben’. Terwijl hij dat eigenlijk bedoelde!

Traditie.

De traditie wil nogal eens, wat de (daarom verdoezelde) werkelijkheid niet wil. De traditie wil in Nederland dat Grondwettelijk de Koning onschendbaar is en dat de verantwoordelijkheid (voor diens daden) bij de ministers ligt. Dat wordt in Nederland klakkeloos aanvaardt. De traditie wil dat de Geallieerden ‘goed’ waren en de Duitsers ‘fout’. De traditie wil, dat Hitler de uitvinder is van het moderne racisme, het antisemitisme.

Vergeten lijkt te worden, dat de Amerikaanse automobielfabrikant  Henry Ford zijn inspirator was. Zelfs, naar het lijkt,alleen al met de titel van diens boek My Work and my Life tot Hitlers Mein Kampf. Dat Ford, met Henri Deterding, president-directeur van de ‘Koninklijke’/Shell, Hitler daarbij financieel steunde, wordt traditioneelsgewijs liever niet meegeteld. De traditie wil, dat de Duitsers uitsluitend gemeen waren, en dat de ‘Geallieerden’ slechts rechtvaardigheid zouden hebben nagestreefd. Bovenstaand voorbeeld slaat al een bres in deze mooie opvatting. Zouden er nog meer, en nog flagranter voorbeelden van ‘Geallieerde’ gemeenheden kunnen worden gegeven?

De traditie wil, dat bij de Nederlandse Grondwet van 1848 de Koning onschendbaar is, en dat de ministers verantwoordelijk zijn. Kon (en kan) deze – in het jaar 2000 toch wel als eigenaardig en ouderwets te kenschetsen – theoretische opzet in de praktijk ook werkelijk worden verwezenlijkt? De traditie wil, dat de Nederlandse regering te Londen – naar de Parlementaire Enquêtecommissie heeft vastgesteld – het niet al te best gedaan heeft. Kunnen aan die regering – die onder geen enkele volksvertegenwoordigende controle stond – misschien veel ernstiger feiten worden verweten? De traditie wil, dat de Nederlandse geschiedschrijving is doordrenkt en overgoten met een dikke en ondoorzichtige Oranjesaus. De traditie wil, dat het Nederlandse gezag, dat onder invloed van het Huis van Oranje stond en staat, er belang bij heeft dat Oranje zo mooi, goed en betrouwbaar als maar mogelijk is, uit de bus te laten komen. De traditie wil, dat de leden van het Huis van Oranje eerlijk en oprecht zijn, en met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog anti-nazi waren. En dat in februari 1936 prinses Juliana door haar moeder koningin Wilhelmina naar Oostenrijk werd gebracht om er prins Bernhard voor het eerst te ontmoeten. Naar Wilhelmina (onjuist) verklaart in Eenzaam maar niet alleen. De traditie wil, dat Wilhelmina het verleden van Bernhard heeft laten nagaan. De werkelijkheid is, dat toen ontdekt moet zijn dat Bernhard SS‘er was, en dat Juliana en Bernhard elkaar al in de herfst van 1935 hebben ontmoet. Wilhelmina vergist zich in Eenzaam maar niet alleen, schrijft onwaarheid, of anders gezegd voor gewone mensen: liegt dus. Een kwalijke zaak voor haar, die in die tijd ‘de rijkste vrouw van de wereld’ werd genoemd. Waar die rijkdom vandaan kwam, wat bij erfenis werd overgedragen, is een vraag die weldenkenden niet stellen. De uitspraak eerlijk als goud krijgt hier zijn ware kleur. In het hoofdstuk ‘taboes’ is al opgemerkt dat een historisch juist feit is: Koningin Wilhelmina was een geëerd en geliefd vorstin. Haar herinnering leeft zo nog voort. Maar daarbij werd de hamvraag gesteld: was en is dat ook terecht? Is populariteit en eerbewijs een garantie voor de goede menselijke kwaliteiten van de betrokken persoon? Waren niet ook geëerd en geliefd de dictators: Hitler en Stalin, Peron, Videla en Pinochet, Stalin en Mao?

De werkelijkheid is, dat de eigenzinnigheid van de leden van het Huis van Oranje, en hun blindheid of onverschilligheid (zo niet sympathie) voor nazistische manifestaties, zich door de jaren heen  hebben gehandhaafd. Is de lijfspreuk niet: ‘Ik zal handhaven’?

De werkelijkheid is, dat koningin Wilhelmina, de (latere) ‘Moeder van het Verzet, tegenover Hitler, die op 30 januari 1933 een bevreemdende stelling innam. Op 9 september ’33 vond in het Amsterdamse stadion een grote manifestatie plaats ter gelegenheid van het 35-jarig regeringsjubileum van Wilhelmina. Aan het einde van die manifestatie richtte zij in een toespraak tot het publiek. Wat zou zij zeggen; in verband met de werkloosheid die de wereld teisterde, wat zich in Duitsland afspeelde, en de mogelijke gevaren die dat voor ons land kon opleveren? Onze geschiedschrijver, Rijksambtenaar L. de Jong liet het ons weten. Laten wij het met aandacht beschouwen. Wilhelmina zegt: “Wij willen voortbouwen op de grondslagen, door onze vaderen gelegd, ons bewust van onze roeping tegenover onszelf en in het grote gezin der volkeren. Wij willen putten uit de schatten, ons door een groot voorgeslacht nagelaten overtuigd daarin te allen tijde overvloedig te vinden hetgeen wij behoeven (dat lijkt en nogal materialistische gedachte aan ons Indië), om (ja waarom nu wel?) met taaie volharding en zich steeds weer vernieuwende kracht te streven naar de aanpassing“… Ja lezer, om met volharding en kracht te streven naar de ‘aanpassing’, maar welke ‘aanpassing’ en waaraan? Wrijft u de ogen maar even flink uit, en u zult het weten: Wilhelmina bedoelde de aanpassing: “bij de gewijzigde wereldomstandigheden, welke onder Gods zegen ons weer een gelukkige toekomst brengen kan.’ Nu vragen wij ons natuurlijk meteen af: welke andere ‘gewijzigde wereldomstandigheden’, dan de machtsovername in Duitsland, kunnen worden bedoeld? Onze geschiedschrijver, Rijksambtenaar L. de Jong hielp ons uit de brand: “Impliciet behelsden deze en dergelijke, door haarzelf geformuleerde uitspraken een duidelijke afwijzing van wat maar zweemde naar fascisme, nationaal-socialisme of communisme.” De werkelijkheid is, dat in januari ’37 voor de feestelijkheden van het komende huwelijk van Bernhard en Juliana een gala-concert was voorzien. De dirigent van het Residentieorkest, Peter van Anrooy, had geweigerd na het Wilhelmus en Deutschland über Alles ook nog het nazi-partijdige Horst-Wessel-lied te laten spelen. “Zelfs Hare Majesteit stuurde een meneer naar me toe om me te bezweren alles te dirigeren. Maar ik heb geweigerd.” En 25 orkestleden met hem. Zij werden vervangen door leden van de Koninklijke Militaire Kapel, onder leiding van Walther de Boer. Toen in het Haagse Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen op 5 januari  het gala-concert werd gehouden, werd in de koninklijke loge door genodigden de Hitlergroet gebracht. Foto’s getuigen ervan.

Dit feit verdient onze nauwste aandacht, want het is uiterst relevant voor de houding welke Wilhelmina had ingenomen. Even zo goed als Van Anrooy op de hoogte was van wat er in Duitsland gebeurde, er zijn betrokkenheid bij betuigde, en zijn principieel ingenomen standpunt openbaarde – even zo goed moest Wilhelmina ervan op de hoogte zijn, wilde zij kennelijk haar betrokkenheid erbij betuigen, en wilde zij haar principieel ingenomen standpunt openbaar maken.. Geconstateerd moet worden, dat het standpunt van Wilhelmina dwars tegen dat van Van Anrooy indruiste – en als nazi-gezind kan worden gekenschetst. Men kan vermoeden dat ook over het brengen van de Hitlergroet tevoren was beraadslaagd. Men zou Wilhelmina niet voor een ‘fait accompli’ hebben durven stellen. Er kwam van Haar dan ook geen koninklijk protest tegen deze schandelijke manifestatie.

De traditie wil, dat de Nederlanders in overgrote meerderheid een meegaand karakter hebben, en geen revolutionaire inslag vertonen. Er kwam tegen Wilhelmina, er kwam dus later ook tegen de houding van Beatrix, geen golf van protest. Al trof de Europese Unie maatregelen tegen Oostenrijk.

De geschiedenis zoals zij hier wordt vertelt, is onafhankelijk. Het is niet een gezagsdrager, een ambtenaar, maar een vrij burger die haar brengt. Deze vrije burger, uw dienaar, is niet gebonden aan financiële noodzaken, zoals uitgevers van boeken en media dat zijn. Die moeten rekening houden met de bestaande ‘markt’, en voldoen aan de bij hun (meegaande) publiek bestaande vraag. Die is gegrond op de traditionele berichtgeving, en is niet op zoek naar de werkelijkheid. Dat euvel wil hier, ten behoeve van de enkele belangstellenden, worden verholpen. Geschat wordt, door Lou de Jong, dat die belangstellenden – het daadwerkelijk verzet tijdens de Duitse bezetting als voorbeeld genomen – niet meer dan een ½% zullen tellen.

Sieg-Heiligheid.

Het is al gezegd, maar het kan niet genoeg worden benadrukt: de traditionele benadering, verklaring en opvatting van essentiële historische feiten berusten veelal een bewust verkeerde voorstelling van zaken, dus op bedrog. En men laat zich in het algemeen maar al te graag bedriegen. Het onverschillige gedrag van Zijne Heiligheid, de Heilige Vader, de Pontificale Soeverein, Paus Pius XII tijdens de oorlog tegenover de jodenvervolgingen is genoegzaam bekend, en zelfs gehekeld. Minder duidelijk werd de oorzaak daarvan herinnerd. Die lag in de politieke machtspositie van het Vaticaan als ‘onafhankelijke’ staat. Deze zetel van de Katholieke macht werd ingesteld dank zij de fascistische dictator Mussolini in 1929 bij het verdrag van Lateranen. Mussolini was in 1922 in Italië aan de macht gekomen. Pius XII paste dus wel even op, vooral zolang Mussolini (tot medio ’43) aan de macht was. Het Vaticaan bestaat niet uit bescheiden woningen, maar uit paleizen, de Sint-Pieter basiliek, musea vol kunstschatten, tuinen, en het Sint-Pietersplein, waarbuiten nog 12 andere bouwwerken meetellen. Het is leerzaam het ontstaan van deze kleinste onafhankelijke staat ter wereld van 44 ha., eens nader te beschouwen. Het begint al goed. De officiële oorsprong berust op een vals document, de ‘Gift van Constantijn’ aan Paus Sylvester I, in het begin van de vierde eeuw. De ware oorsprong ligt in de giften aan de Pausen door de keizers van het Oost-Romeinse Rijk (395-1453) en van zekere particulieren, waardoor het ‘Patrimonium van Sint-Pieter’ ontstond. In ruil voor deze gift zou natuurlijk, door preken in de kerken, de macht van de keizers en de ‘zekere particulieren’ bij de godvrezende massa worden gerechtvaardigd en versterkt. Op 2 september 1870 werd het Vaticaan, onderwijl teruggebracht tot het Latium’, na plebisciet bij Italië getrokken, waarvan Rome de hoofdstad werd. De tijdelijke macht van de Pausen verdween daarmee. Tot de hierboven genoemde stichting van de Staat van het Vaticaan in 1929. Macht en geld zijn traditioneel nauw verbonden, ook bij de godsdienst. Men kent de pracht en praal van het Katholieke gedoe. Niemand neemt aanstoot aan deze kapitaalverspillende manifestaties van de kerk van het christendom, die tegen ijdelheid predikt. Wanneer een andere godsdienstleider, Zijne Heiligheid de aalgladde en breed glimlachende Dalai Lama in Parijs komt, wordt voor miljoenen een etage afgehuurd in een van de duurste etablissementen, de Saint James Club.

Sinterklaas en de kerstman.

In deze donkere dagen lijkt het gepast even in de traditie van de feestmannen te kijken. Sinterklaas blijkt door de Nederlanders meegenomen te zijn naar Amerika, toen zij daar o.a. in 1626 Nieuw Amsterdam, het latere New York, stichtten. Dat was dus al een eeuw nadat de reformatie zijn eerste kop, die van Luther, had opgestoken. Later werd deze àl te Rooms-katholieke Sint Nicolaas in Amerika omgedoopt tot Santa Claus, en zijn feestdag verplaatst van 5 december naar de ‘christelijker’ datum van 25 december. Want men weet het: ook in Nederland bestaat het verschil tussen de wat slordige katholieken en de èchte christelijken. Terwijl, geestig en geestelijk genoeg, in Frankrijk nu juist het onderscheid wordt gemaakt tussen de èchte christelijken en de opstandige protestanten!

 

 

BRON:

doofpot.nl HetOranjeVergeetboek

Nederlandse taboes.

De krachts- en machtsverhoudingen in de samenleving, in verband met de Tweede Wereldoorlog, met diens achtergronden, met de Nederlandse collaboratie en het Nederlandse Verzet, en in het bijzonder met het Englandspiel. Nederlands Oost-Indië bleek in de Duitse Nieuwe Orde te zijn inbegrepen. De misleiding, de naoorlogse verdoezeling door de Parlementaire Enquêtecommissie, en de officiële geschiedschrijving. De gevolgen van dit alles in de huidige Nederlandse politieke verhoudingen. Feiten die volgens de Nederlandse traditie voornamelijk in Het OranjeVergeetboek of de doofpot zijn gestopt.

Voor meer informatie, e-mail naar: kaak@wanadoo.fr

Website Flag Counter sinds 20 december 2012 (naar herkomst unieke bezoekers qua land);
Flag Counter

 

Sinds 14 januari 2013 Motigo Webstats;


Free counter and web stats


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

De volgende HTML tags en attributen zijn toegestaan: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <strike> <strong>