Pleidooi Hoger Beroep

De Gouden Koets wordt op Prinsjesdag ieder jaar beveiligd door meer dan 5000 beveiligers van leger en politie en Den Haag centrum is overigens een bastion met alle politie-video-camera`s in het centrum van de stad!

PLEITNOTA

TER TERECHTZITTING VAN DE MEERVOUDIGE STRAFKAMER D.D. VRIJDAG 18 JANUARI 13.30 UUR!

VEEM ADVOCATEN AMSTERDAM

PLEITNOTA ERWIN LENSINK

Datum: 18 januari 2013
Tijdstip: 13.30 uur (vrijdag)
Locatie: Gerechtshof Den Haag

Primair verzoek ik het gerechtshof de visie van mijn pleitnotitie over te nemen en als men zich hier niet ik kan vinden, dan secundair de visie van mijn advocaat te volgen.
“Deze rechtzaak gaat om een man, die met zijn actie aandacht heeft willen krijgen voor voornoemde misstanden. Deze misstanden zijn onder meer de positie van het Koningshuis en de strafbare feiten, die door hen zouden zijn gepleegd, alsmede zijn persoonlijke situatie, te weten de schuld van het overlijden van zijn moeder, die hem door de politie en zijn broers in de schoenen wordt geschoven, terwijl er bij deze zelfdoding andere achtergronden zijn.

Hij heeft vervolgens bedacht, dat hij door het gooien van iets richting de Gouden Koets in ieder geval de aandacht van de media en daarmee de bevolking en de politiek zou krijgen, zoals in 2005 is gebeurd met een in verf gedrenkte tampon. Hij heeft niet in een impulsieve bui of vanuit een waan iets naar de Gouden Koets gegooid. Cliënt is doelbewust vlakbij de camera van de NOS en dicht bij de politie gaan staan, zodat hij wist dat zijn actie zou worden opgemerkt. Hij heeft niet de bedoeling gehad iemand fysiek te raken, dit is ook niet gebeurt.

Maar hij heeft iets willen werpen tegen het hout van de Gouden Koets dat niet dusdanig klein was dat het geheel niet zou worden opgemerkt, maar ook niet zo groot, dat iemand hier gewond van zou kunnen raken. Hij heeft daarom een waxinelichthouder gegooid tegen het hout van de Gouden Koets en daarbij woorden geroepen, waarvan hij zich op het standpunt stelt, dat deze op waarheid berusten.

Cliënt heeft zich tegen zijn aanhouding niet verzet. Als hem bij de aanhouding wordt gevraagd of hij weet waarvoor hij wordt aangehouden, zegt hij dat hij een (massief) glazen voorwerp naar de Gouden Koets heeft gegooid. Op de vraag waarom hij dat heeft gedaan, zegt hij dat hij weet wat hij heeft gedaan en dat hij daar zo zijn redenen voor heeft (pagina 17 Proces – Verbaal). Cliënt heeft ook voorafgaand hieraan bedacht van wie hij rechtsbijstand wenst en geeft dit direct bij aanhouding aan.

Vervolgens is in enige mate gebeurd, wat cliënt hoopte en dat is de aandacht te krijgen voor de misstanden via de media. Waarom zeg ik “in enige mate”, omdat vrijwel alle brieven die cliënt naar de media wilde sturen door de directeur van PI Vught zijn onderschept en zijn tegengehouden op mijns inziens volstrekt onjuiste gronden.

Dat hier straf rechterlijke consequenties aan verbonden zouden worden, nam hij op de koop toe, omdat het doel in zijn optiek de middelen heiligde. Het was niet de bedoeling om iemand te verwonden en dit is dan ook niet gebeurd. De vraag is nu hoe zijn actie juridisch gekwalificeerd moet worden en of en zo ja welke straf of maatregel passend en geboden zou zijn.”
Naar de verklaring van M.R. Mariëlle Van Essen op 15 maart 2011 Rechtbank Den Haag

Ik zal als zijnde de verdachte in het hiernavolgende op volgorde van de feiten, zoals deze in de dagvaarding staan vermeld allereerst de bewezen verklaring bespreken. Vervolgens zal ik de strafbaarheid van verdachte en de strafmaat in samenhang met de persoonlijke omstandigheden behandelen.
BEWEZENVERKLARING

Fait 1 Artikel 111 en artikel 112 Wetboek van Strafrecht
1.
hij op of omstreeks 21 september 2010 te ‘s-Gravenhage opzettelijk in het openbaar beledigend H.K.H. Beatrix, Koningin der Nederlanden, tijdens de rijtour met de gouden koets ter gelegenheid van Prinsjesdag, een glazen waxinelichthouder (van 625,9 gram) in de richting van H.K.H. Beatrix, Koningin der Nederlanden, heeft gegooid en/of daarbij “Oplichters” en/of “Profiteurs” en/of “Fascisten” en/of “Dieven” en/of “Nazi’s” en/of “Verraders”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking heeft geroepen
en/of hij op of omstreeks 21 september 2010 te ‘s-Gravenhage opzettelijk in het openbaar beledigend de vermoedelijk opvolger van de Koningin, te weten Z.K.H. Willem-Alexander Prins van Oranje en/of de echtgenote van de vermoedelijke opvolger van de Koningin, te weten H.K.H. Maxima Zorreguieta Prinses van Oranje , tijdens de rijtour met de gouden koets ter gelegenheid van Prinsjesdag, een glazen waxinelichthouder (van 625,9 gram) in de richting van de vermoedelijk opvolger van de Koningin, te weten Z.K.H. Willem-Alexander Prins van Oranje en/of de echtgenote van de vermoedelijke opvolger van de Koningin, te weten H.K.H. Maxima Zorreguieta Prinses van Oranje, heeft gegooid en/of daarbij “Oplichters” en/of “Profiteurs” en/of “Fascisten” en/of “Dieven” en/of “Nazi’s” en/of “Verraders”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking heeft geroepen;
art 112 Wetboek van Strafrecht
art 111 Wetboek van Strafrecht

Op Prinsjesdag 2010, de opening van het parlementaire jaar met onder andere de Troonrede en de Miljoenennota leek het mij de ideale symbolische dag om bepaalde ernstige en belangrijke zaken aan de orde te stellen naar aanleiding van een persoonlijk onderzoek naar een aantal zaken, zoals omschreven op de website, die door medestanders voor mij is opgericht, namelijk www.erwinlensinkvrij.nl! Hiermee vraag ik aandacht voor de Stichting Bilderberg Meetings, de diamantindustrie, de geschiedenis van het internationale bankwezen, de oorzaken en de ontwikkeling van de huidige economische en financiële crisis en de rol van bepaalde bankiersfamilies, zoals de Nederlandse “Koninklijke Familie”, sinds “Koning” Willem I, de familie Rothschild, de familie Rockefeller, de familie Mannheimer en het verleden van “Prins” Bernhard Zur Lippe Biesterfeld en familie, als ook bepaalde oorzaken en achtergronden de Eerste Wereldoorlog, de Tweede Wereldoorlog en de Irak-oorlog.

Onder valse voorwendselen is er dan ook een huiszoeking na mijn Prinsjesdag-daad gedaan, in mijn appartement in Lichtenvoorde als zou ik getracht hebben de troonrede bij te wonen en daarbij is onder meer mijn laptop valselijk in beslag genomen. Echter levert dit een schat aan bewijsmateriaal op in deze kwestie en daarom verwijs ik het Openbaar Ministerie en de leden van de meervoudige strafkamer graag naar het Proces – Verbaal te starten bij pagina 552 tot en met pagina 762, waarbij er een uitdraai is gemaakt door politie van relevante zaken, zoals;
1. Overzicht e-mailadressen der Kamers Staten/ pers & media (blz. 552 – 558)
2. Correspondentie brieven diverse instanties, Nat. Ombudsman etc. (blz. 558 – 602)
3. Curriculum Vitae(s) Gerrit Willem (Erwin) Lensink (blz. 603 – 609)
4. Brief arrondissementsparket Zutphen d.d 15-2-2010 (blz. 609 – 622)
5. Historie bankiersfamilie Rothschilds via internet en analyse (blz. 623 – 634)
6. Complottheorie m.b.t. 11 september 2001 New York-aanslagen (blz. 635 – 642)
7. Achtergronden beleid en geschiedenis V.S. en wereldzaken (blz. 643 – 683)
8. Bernhard Zur Lippe Biesterfeld (Tomas Ross/Ton Biesemaat) (blz. 684 – 685)
9. Huidige bankencrisis en de famile Rothschild / Goldman Sachs (blz. 686 – 688)
10. Gedetailleerde organogrammen Federal Reserve etc. door CIA (blz. 689 – 704)
11. Grootste Europese bedrijven en bankenovernames 2000-2005 (blz. 705 – 709)
12. Uiteenlopende e-mailcorrespondentie diverse instanties in deze (blz. 709 – 762)
Dit gedeelte, dus de informatie uit mijn laptop is wat mij betreft het meest betrouwbare deel van het Proces-Verbaal, dus de eerste 550 bladzijden bestaan mijn inziens voor de helft uit leugens en voor de helft uit de waarheid en de andere helft van de waarheid is express weggelaten, omdat het in mijn voordeel zou zijn en in het nadeel van politie, O.M. en justitie.

Het is wat dat betreft opmerkelijk te noemen, dat in de periode van Prinsjesdag 2010 de economie in Duitsland en Nederland na de plotselinge crisisproblemen in 2008 weer op stoom leek te komen en er redelijk veel economen waren, die niet dachten aan een dubbele dip-scenario voor de Nederlandse en Duitse economie of de wereldeconomie. Als bewijs daarvoor overleg ik de berichten uit De Telegraaf omtrent mijn actie van 21 september 2010, als ook de verklaring van premier Zapatero van Spanje, dat de crisis in Spanje al voorbij was, evenals de Europese schuldencrisis. Toen op dat moment was mij al bekend, dat deze schuldencrisis nog wel even zou aanhouden en voor grote problemen zou kunnen zorgen.

Als bewijsstuk 1 zal ik dus in deze pleitnota kopieën van de berichten uit De Telegraaf in deze overleggen van 22 september 2010 met redelijk leugenachtige berichten over mijn persoon, als ook het bericht van premier Zapatero van Spanje met betrekking tot dezelfde kwestie!

Mijn drie hoofddoelen met betrekking tot mijn protestdaad en verzetsactie zijn de volgende;
1. Volledige inzage in het proces-verbaal m.b.t. mijn moeder, dat een onrechtmatig en vooral vals recherche onderzoek is geweest.Rehabilitatie en schadevergoeding met betrekking tot alle strafrechterlijke procedures en persoonlijke rechterlijke dwalingen, dus vrijspraak in alle zaken als ook excuses aan mij, mijn vader en de Duitse bondstaat door justitie, politie en Openbaar Ministerie.
2. Een democratisch gekozen staatshoofd, naast de huidige minister-president en mijn DNA en mijn moeders DNA sowieso nu en beter voor altijd uit de DNA-databank, aangezien dit onrechtmatig is gestolen door valse strafrechterlijke procedures. In de periode 2013-2015 kan hier goed de aandacht op gevestigd worden, evenals op rechtstreeks gekozen Eerste Kamer en provinciehoofden, bijvoorbeeld gouverneurs (zoals nu al in Limburg) en stadhouders door de bevolking. Eveneens ben ik voorstander van een juryrechtsysteem (Cour d`Assisses) naar Frans model ter bescherming vrijheid en democratie van iedereen. Adolf Hitler en “Koning” Willem I waren natuurlijk als dictators niet voor niets tegen jury-rechtspraak!
3. Nationalisatie van grotendeels de 100 grootste systeembanken in Europa van de totaal 6000 banken om zodoende de (in principe fictieve immers) fiducaire schuldencrisis z.s.m. vlot te trekken en vrijheid en bezit van een ieder te waarborgen, waarbij de systeembanken gerund moeten worden door goede doelen-organisaties of iets dergelijks, zodat regeringen niet een te grote macht krijgen, want dat leidt altijd tot machtmisbruik en dictatuur. Derhalve ook verbod op de persoonlijke RIFD-chip of Verichip en betere aandacht voor bescherming vrijheid en privacy! Achter de huidige fiduciare crisis zit er echter wel degelijk een veel grotere crisis aan te komen als er nu geen maatregelen worden genomen, conform bijvoorbeeld de zaken die de Club van Rome al onder de aandacht wou brengen, namelijk Peak-oil-crisissen, Malthusiaanse catastrofe en diverse bedreigde dier- en plantsoorten, natuurgebieden, als ook de oceanen (Plastic Belt Ocean). Door nu met deze fiduciaire bankencrisis te trachten 2 problemen wederzijds op te lossen zou men wel degelijk hier een bijdrage aan kunnen leveren. Echter mensen overtuigen en vooral zo veel mogelijk mensen overtuigen is makkelijker gezegd, dan geregeld, te meer daar iedereen zijn eigen zin, behoeftes, driften en belangen vooral in eerste instantie behartigd en vervolgens pas de rest!

Het minste doel, dat ik met mijn symbolische verzetsactie en politieke protestactie heb willen bereiken is gedeeltelijk gelukt, namelijk mijzelf onafhankelijk van derden en overige organisaties zo goed mogelijk proberen te rehabiliteren en via pers, media, publiek en politiek aandacht vestigen op een aantal zeer belangrijke zaken m.b.t. rechtspraak, democratie en de schulden- c.q. bankencrisis en met name bepaalde onderbelichte achtergronden, oorzaken en potentiële oplossingen. 

wo 22 sep 2010, 15:31 BRON: DE TELEGRAAF
Zapatero: Europese schuldencrisis is voorbij

wo 22 sep 2010, 15:52 BRON: DE TELEGRAAF
‘Waxinegooier was tikkende tijdbom’

Zie voor artikelen zoekfunctie op www.telegraaf.nl


In deze rechtszaak staat onder andere de toepassing van art. 111 SR en 112 SR in verband met de vrijheid van meningsuiting centraal en ik wil daarom eerst in gaan op bepaalde achtergronden in deze;
De bepalingen die majesteitsschennis verbieden zijn te beschouwen als speciales van de algemene beledigingsdelicten. Daarvan zijn twee kerndelicten, te weten smaad en eenvoudige belediging. Voordat er sprake kan zijn van majesteitsschennis dient de delictsomschrijving van (een van) de commune belediging delicten te zijn vervuld. Wat naar art. 261 Sr e.v geen belediging is, kan dat (vermoedelijk) ook niet zijn met betrekking tot de Koninklijke personen. De ratio legis van de bepalingen die belediging verbieden is het beschermen de morele integriteit van de persoon.

Majesteitsschennis bestaat in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht uit drie delicten, art. 111, 112 en 113 Sr. Art. 111 Sr verbiedt belediging van de Koning. Art. 112 Sr verbiedt belediging van de echtgenoot van de Koning, van de vermoedelijke troonopvolger en zijn echtgenoot en van de regent. Art. 113 Sr verbiedt de verspreiding van voor de in voorgaande artikelen genoemde personen beledigende geschriften en afbeeldingen. De delicten kennen in vergelijking met de beledigingsartikelen die voor anderen gelden hoge straffen. De excepties van art. 261 en 266 Sr zijn niet van toepassing. Tenslotte is voor vervolging geen klacht nodig.

Voor het creëren van een bijzondere strafbaarstelling voert de wetgever aan dat bij belediging van de Koninklijke personen het staatbelang in het geding is. In verband met art. 111 Sr reikt bovendien de Grondwet met art. 42 een argument aan voor de uitzonderlijke regeling van de belediging van de Koning. Als reden voor bijzondere strafbaarstelling van de overige personen (art. 112 Sr) noemt de wetgever daarentegen hun betrokkenheid bij de uitoefening van het koningschap.

De geschiedenis toont voor een aantal perioden een verhoogde toepassing van de bepalingen die majesteitsschennis verbieden. Eind 19e en begin 20e eeuw kennen vrij veel veroordelingen wegens majesteitsschennis, waarbij het niet zelden gaat om politiek gemotiveerde beledigingen. Charité toont in zijn proefschrift aan dat ook de vervolgingen en veroordelingen, hoewel volgens de regels, soms politiek gemotiveerd zijn. Ook rond de Tweede Wereldoorlog worden de art. 111 Sr e.v. regelmatig toegepast, waarbij opnieuw politieke gevoeligheden met betrekking tot de symbolische positie van
de Oranjes een rol spelen. Tenslotte laten de jaren 1960 een piek zien in het aantal vervolgingen en veroordelingen. In deze periode van verzet van jongeren tegen het gezag wordt het koningshuis niet
ontzien. De ‘eerste familie’ van Nederland is voorwerp van spot en satire.

Voor het eerst sinds vele jaren vinden in 2007 en 2008 veroordelingen op grond van art.111 Sr plaats.
Veroordeling wegens majesteitsschennis is een beperking van het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting. Met betrekking tot de in de Grondwet verankerde uitingsvrijheid geldt dat het verbod op majesteitsschennis is vastgelegd in een wet in formele zin en daarmee voldoet aan de formele clausulering van art. 7 Gw. Art. 120 Gw verbiedt de rechter om de grondwettigheid van de strafwet te beoordelen.

Het Europese recht biedt wel een materiële standaard waaraan een veroordeling wegens een uitingsdelict dient te voldoen. Ook het EVRM laat beperkingen op de uitingsvrijheid toe. Deze is immers niet absoluut. Het zwaartepunt van de toetsing of een beperking van de uitingsvrijheid is toegestaan is de vraag of deze noodzakelijk is in een democratische samenleving. Hierbij geldt voor uitingen die een bijdrage vormen aan het maatschappelijke of politieke debat dat beperking niet snel noodzakelijk is. Voor beperking van uitingen die geen bijdrage aan het debat vormen, zoals schelden, is eerder ruimte. De toepassing die de rechter recent gaf aan art. 111 Sr is in overeenstemming met de Europese norm.

De recente toepassing van art. 112 Sr voldoet niet in alle besproken gevallen aan de eisen die het EVRM aan beperkingen stelt. Zo is de Hoge Raad naar mijn mening te karig als het gaat om bescherming van symbolic speech. In de klapbord-zaak staat de vraag centraal of een evidente protestuiting, die bovendien een onderdeel vormt van het maatschappelijk debat strafwaardig is. Het hof is die mening toegedaan. Ik heb betoogd dat de rechters met een dergelijke toepassing van Nederlands recht de internationale normen schenden.
Bij vervolging wegens uitingsdelicten is de vervolgingsbeslissing niet zelden een heikel punt. Dat is niet anders bij majesteitsschennis. Een openbare rechtszaak genereert immers publiciteit voor de verdachte en voor de beledigende uitingen. Dit laatste aspect ligt er wellicht aan ten grondslag dat in andere landen een vrijer klimaat heerst ten aanzien van strafrechtelijke vervolging van belediging.

De rechtsvergelijking met België en het Verenigd Koninkrijk levert de conclusie op dat deze landen ook een bepaling kennen die majesteitsschennis verbiedt. Anders dan in Nederland vindt in België de bepaling nauwelijks toepassing terwijl ze in Verenigd Koninkrijk een dode letter is. De consequentie hiervan is dat in deze landen straffeloos blijft wat in Nederland (vermoedelijk) op vervolging kan rekenen.

Daarom wil ik mijn bewoordingen graag vergelijken met de casus, ‘Monkeyman’ die zich in september 2008 op internet minder vleiend uitlaat over de Oranjes, die hij ‘Neerlands grootste criminele familie’ en ‘Koninklijk gespuis’ noemt. Prins Bernhard is een ‘playboy’,‘landverrader’ en ‘vuile nazi’. Kroonprins Willem-Alexander zet ‘het penoze beleid van de familie zonder problemen voort’. Maxima komt uit een ‘raar nest van Zuid-Amerikaanse dictatoriale viezigheid’. Johan Friso tenslotte ‘neemt de afgelikte boterham van een drugsbaron en de dubieuze Sacirbey mee naar huis’.

Voor beantwoording van de vraag of er strafrechtelijke normen zijn geschonden, dienen we te kijken of en zo ja welke de delictsomschrijvingen vervuld worden. Art. 111 en art. 112 Sr zien op de bescherming van specifiek genoemde personen. De uitingsdelicten in het Wetboek van Strafrecht maken geen onderscheid tussen bepaalde media. Hetzelfde geldt voor de grondrechtenbescherming. In het kader van deze rechtszitting is niet ingegaan op de specifieke problematiek van uitingsdelicten op internet en ook thans ga ik daar niet op in. Hier zij slechts opgemerkt dat door middel van het internet geuite beledigingen de delictsbestanddelen van de bepalingen van de art. 261 Sr e.v. en art. 111 Sr e.v. kunnen vervullen.

Eerst prins Bernhard. Zijn positie was die van de echtgenoot van de voormalige koningin (Juliana). De afgetreden koningin en echtgenoot worden niet genoemd door art. 112 Sr, waaruit de niet toepasselijkheid van dit artikel volgt. Afgezien daarvan is prins Bernhard overleden in 2004. De bepaling die smaad(schrift) jegens een overledene verbiedt (art. 270 Sr) biedt geen soelaas. Smaad(schrift) jegens een overledene is slechts strafbaar indien het feit als smaad(schrift) te kenmerken is ware de beledigde nog in leven. Aangezien er geen ‘bepaald feit’ als bedoelt in art. 261 Sr ten laste wordt gelegd, levert het uitmaken voor een ‘playboy’, ‘landverrader’ en ‘vuile nazi’ eenvoudige belediging op (art. 266 Sr) en geen smaad(schrift).

Johan Friso, de tweede zoon van koningin Beatrix, wordt niet genoemd in art. 112 Sr. Hij moet zich behelpen met art. 266 Sr en dient zelf aangifte te doen (art. 269 Sr). Willem-Alexander en zijn echtgenote Maximá tenslotte worden beschermd door art. 112 Sr. Om strafbaar te zijn op grond van art. 112 Sr dienen de uitlatingen de delictsomschrijvingen van de bepalingen in Titel XVI (16) Sr te vervullen. Het betichten van iemand dat hij het ‘penoze beleid van zijn familie’ voortzet levert geen smaad(schrift) op bij gebreke van de tenlastelegging van een ‘bepaald feit’ zoals art. 261 Sr eist. Het zelfde geldt ten aanzien van de uitlating over Maximá, dat ze afkomstig is uit een ‘raar nest van Zuid-Amerikaanse dictatoriale viezigheid’. De uitlatingen kunnen hooguit eenvoudige belediging opleveren, in het openbaar gedaan (op internet) bij geschrift.

De belediging dient opzettelijk te zijn. De beledigende opzet kan worden afgeleid uit de gebezigde bewoordingen. Voorst dienen de gebruikte termen geschikt te zijn om te beledigen. Ze moeten in hun algemeenheid geschikt zijn en/of de strekking hebben om een ander te beledigen en moeten een inbreuk maken op iemands morele integriteit. Een ander betichten van het ‘voortzetten van het penozebeleid van de familie’ is niet zozeer schelden, eerder een vage beschuldiging. Ook dit soort uitingen kan echter belediging opleveren (vergelijk de veroordeling wegens het uitmaken van een burgemeester voor ‘corrupt’ en ‘onbetrouwbaar’). Ook de opmerking dat iemand afkomstig is uit een ‘raar nest van Zuid-Amerikaanse viezigheid’ is geschikt om de morele integriteit aan te randen.

Beide uitingen leveren derhalve vervulling van de delictsbestanddelen van art. 266 Sr op en daarmee, in samenhang met art. 112 Sr, het delict majesteitsschennis.Nu de uitlatingen beledigend zijn geoordeeld is de vraag aan de orde of er sprake is van een bijdrage aan het maatschappelijk debat. Indien dat het geval is prevaleert de vrijheid van meningsuiting. Uit het artikel blijkt dat de auteur bezwaren heeft tegen de uitzonderlijke positie van de leden van de koninklijke familie en het instituut van de monarchie.

Daarmee vormen zijn uitlatingen een bijdrage aan de maatschappelijke discussie en mogen zij in beginsel niet verboden worden, zelfs al ‘offend, shock and disturb’ deze uitlatingen. De Nederlandse rechter zet na een dergelijke constatering echter nog wel een derde stap: is er sprake van een ‘onnodig grievende’ uitlating? Als dat het geval is, is een uitlating toch strafbaar in de zin van art. 266 Sr. Gezien ook de onduidelijkheid in de (lagere) rechtspraak over wat onnodig grievend beledigend is, is deze vraag niet eenvoudig te beantwoorden. Het positieve recht in ogenschouw nemend concludeer ik tot onnodig grievendheid. Dit leidt tot het oordeel dat de delictsbestanddelen van art. 112 Sr jo 266 Sr vervuld zijn door Monkeyman.

Tenslotte dan de vraag of er sprake is van belediging van koningin Beatrix door het spreken over ‘Koninklijk gespuis’ en ‘criminele familie’, daarmee de Koninklijke familie aanduidend. Verdachte noemt de naam en het ambt van Beatrix niet. De gebruikte termen leveren hooguit eenvoudige belediging op, een bepaald feit wordt immers niet ten laste gelegd. De vraag is of de verdachte met zijn uitlatingen opzet heeft op belediging van de Koning, nu hij deze niet noemt. Het opzet zou echter afgeleid kunnen worden uit het feit dat verdachte weet dat koningin Beatrix deel uitmaakt van de Koninklijke familie.

Door te spreken over ‘Koninklijk gespuis’ en ‘criminele familie’ tast hij derhalve (indirect) ook de eer en goede naam aan van de Koningin. Er is sprake van majesteitsschennis (art. 111 Sr jo 266 Sr). Opnieuw geldt de vraag of er sprake is van een bijdrage aan het maatschappelijk debat en zo ja of er sprake van een onnodig grievende uitlating. De eerste vraag kan bevestigend beantwoord worden, het betreft politieke kritiek, maar waarschijnlijk zijn de gekozen woorden van verdachte buiten proportie door te spreken van ‘criminele familie’ en ‘Koninklijk gespuis’.

CONCLUSIES SCRIPTIE

Uit mijn conclusies vloeien een aantal aanbevelingen voort. Mijn eerste aanbeveling heeft betrekking op de vervolgingsopportuniteit. Uiterste terughoudendheid bij de toepassing van de bepalingen die majesteitsschennis verbieden verdient aanbeveling. De besproken gevallen van belediging van de Koninklijke personen verdienen ofwel bescherming van het EVRM omdat ze onderdeel uitmaken van of een bijdrage vormen aan het publieke debat, ofwel verdienen deze niet omdat de uitlating bestaat uit schelden (de uiting die wel een meningsuiting is maar niet kenbaar, zoals geoordeeld in HR 19 april 2005, LJN AR7262 bespreek ik aanstonds). Maar dan is het de vraag hoe het staatsbelang in het geding kan zijn bij een ordinaire scheldpartij waarbij de dader onder invloed van alcohol zijn frustratie afreageert en daarbij ook de koningin niet ontziet. Ook de Koninklijke waardigheid is in een dergelijk geval naar mijn mening niet in het geding.

Indien toch vervolging plaatsvindt, dient de bescherming van de vrijheid van meningsuiting zwaarder te wegen dan in de recente toepassing van art. 112 Sr. Het strafbaar achten van een uiting als in Hof Amsterdam 29 maart 2004, LJN AO6964 (Klapbord) is vermoedelijk strijdig met het EVRM. Uitingen die onderdeel uitmaken van de publieke discussie verdienen immers een ruimhartige bescherming, zelfs al zijn ze in stevige bewoordingen gedaan.

Een uitdrukkelijk woord nog over de veroordelingen wegens beledigingen door een feitelijkheid. Een feitelijkheid kan een vorm van symbolic speech zijn, door het EHRM erkend als een beschermingswaardige uiting. Door het aanleggen van de strenge eis van kenbaarheid aan welk debat exact een uiting door middel van een feitelijkheid een bijdrage levert, legt de Hoge Raad een te strenge eis aan.
Uit de context waarin verdachte het verfzakje gooit, kan immers blijken dat verdachte zich mengt in de discussie met betrekking tot, algemeen gezegd, de monarchie. In andere zaken blijkt de Hoge Raad immers niet afkerig van een contextuele bepaling van een term (Janmaat). Tenslotte dan de hamvraag, dienen de bepalingen die majesteitsschennis verbieden te worden afgeschaft, zoals ondermeer bepleit door P. Rehwinkel en E.J. Dommering? Volstaan de beledigingsbepalingen van Titel XVI?

Mede gezien de feitelijke situatie in België en het Verenigd Koninkrijk, landen die weliswaar specifieke regels kennen die majesteitsschennis verbieden, maar waar (vrijwel) geen vervolging wegens majesteitsschennis plaatsvindt terwijl het maatschappelijke- en mediaklimaat vergelijkbaar zijn met dat in Nederland, is deze conclusie inderdaad gerechtvaardigd. Afschaffing van de art. 111, 112 en 113 Sr maakt dat de hogere strafbedreiging vervalt, dat vervolging slechts op klacht plaatsvindt en dat de excepties van art. 261 Sr en 266 Sr van toepassing zijn op belediging van de Koninklijke personen.

Met betrekking tot de Koningin zou art. 267 Sr kunnen gelden, de strafverhoging voor belediging van het openbaar gezag en ambtshalve vervolging. Voor de personen genoemd in art. 112 Sr kunnen de commune beledigingsdelicten ten volle gelden. Door het doen vervallen van de extra bescherming tegen belediging wint de uitingsvrijheid in Nederland aan terrein, maar worden de Koningin en de haren geenszins vogelvrij verklaard.

Veroordeling wegens majesteitsschennis is een beperking van het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting. In dit hoofdstuk werd de toepassing van de majesteitsschennis-bepalingen getoetst aan de grondwettelijk en verdragsrechtelijk gegarandeerde vrijheid van meningsuiting. Met betrekking tot de in de Grondwet opgenomen uitingsvrijheid geldt dat het verbod op majesteitschennis is vastgelegd in een wet in formele zin en daarmee voldoet aan de formele clausulering van art. 7 Gw.

Art. 120 Gw verbiedt de rechter om de grondwettigheid van de strafwet te beoordelen. Het Europese recht biedt wel een materiële standaard waaraan een veroordeling wegens een uitingsdelict dient te voldoen. Ook het EVRM laat beperkingen op de uitingsvrijheid toe. Deze is immers niet absoluut. Het zwaartepunt ligt bij de vraag of een beperking van de uitingsvrijheid is toegestaan en of deze noodzakelijk is in een democratische samenleving. Hierbij geldt voor uitingen die een bijdrage vormen aan het maatschappelijke of politieke debat dat beperking niet snel noodzakelijk is. Voor beperking van uitingen die geen bijdrage aan het debat vormen, zoals schelden, is eerder ruimte. De toepassing die de rechter recent gaf aan art. 111 Sr is in overeenstemming met de Europese norm.

De recente toepassing van art. 112 Sr voldoet echter niet in alle gevallen aan de eisen die het EVRM aan beperkingen stelt. Zo is symbolic speech door de Hoge Raad buiten de bescherming van art. 10 EVRM gehouden en bleek een uitlating die een evident onderdeel vormt van het maatschappelijk debat strafwaardig. Een dergelijke toepassing van Nederlands recht is strijdig met internationale normen.

Bovenstaand citaten komen dus uit de scriptie van Stef Ketelaar over het delict “majesteitsschennis” en de titel van de scriptie is “ Een onderzoek naar de toepassing van artikel 111, 112 en 113 Wetboek van Strafrecht in relatie tot de vrijheid van meningsuiting.

Het betoog van de verdediging dat er geen sprake is van belediging, omdat genoemde uitlatingen juist zijn, – ook in de visie van verdachte – feitelijk WEL van toepassing zijn op de inzittenden van de Gouden Koets. Verdachte heeft ter onderbouwing van de juistheid van deze uitlatingen immers gewezen op gedragingen van anderen, in het bijzonder “Koning” Willem I, “Koning” Willem II, “Koning” Willem III, “Prins” Bernhard en zijn directe familie Zur Lippe Biesterfeld en de familie (Jozias en Emma) Zur Waldeck Pyrmont, maar ook de inzittenden van de Gouden Koets, immers zijn alle drie personen vernoemd en duidelijk beschuldigd door mijn persoon in de juridisch gegronde ingediende aanklacht van 14 april 2010 bij de politie Lichtenvoorde en derhalve geen beledigingen geuit op 21 september 2010, maar de confronterende kritische waarheid aangaande bepaalde zaken als democratie, vrijheid, recht op persoonlijk bezit en juridische ongelijkheid.

Het beroep van de verdediging op artikel 10 EVRM; een gedraging die op een bepaalde politieke en historische overtuiging is gestoeld, valt binnen de reikwijdte van de in artikel 10 EVRM vervatte vrijheid van meningsuiting indien kenbaar is dat die gedraging moet worden begrepen als een deelname aan enig debat over het onderwerp waarop die overtuiging ziet. Verdachte stelt dat er geen opzet tot beledigen aanwezig is, maar dat hij met zijn daad een “symbolisch” licht heeft willen werpen op het “Koninklijk Huis” en de relatie tot de schulden- en bankencrisis, waarmee hij kritiek heeft willen leveren op het instituut monarchie en het particuliere bezit van centrale banken en systeembanken, een uiting die bescherming verdient en derhalve een beroep doet op art. 10 EVRM.

Hoe verhoudt de veroordeling in eerste aanleg bij de rechtbank Den Haag van verdachte zich met de vrijheid van meningsuiting? Met betrekking tot de grondwettelijk beschermde vrijheid van meningsuiting verwijs ik naar het betrokken standpunt, om meteen over te gaan tot bespreking van het Europese recht. Aan de meer formeel te duiden eisen dat een beperking bij wet voorzien dient te zijn en dat er een relevante beperking grond aanwezig is, verwijs ik eveneens naar opmerkingen hierover in paragraaf 4.2 van de scriptie van Stef Ketelaar over Majesteitsschennis te vinden via de website www.erwinlensinkvrij.nl. Zoals altijd ligt het zwaartepunt van de toetsing bij de vraag of een veroordeling noodzakelijk is in een democratische samenleving.

Ik concludeer dat art. 112 Sr er van uit gaat dat de vermoedelijke troonopvolger en zijn echtgenoot zich met grote zekerheid niet meer hoeven laten welgevallen dan iedere andere burger. Dat laat onverlet dat het EHRM behoorlijke eisen stelt aan een sanctie in geval van belediging. Van belang voor de vraag of het EVRM bescherming biedt, is of het werpen van een waxinelichthouder of eerder al een verfbom beschouwd kan worden als het uiten van een mening.

Deze vraag wordt door hof en de Hoge Raad terecht bevestigend beantwoord. Vervolgens echter overweegt de Hoge Raad dat het gooien van een zakje verf niet kan worden aangemerkt als een door genoemde verdragsbepaling te beschermen meningsuiting, ‘indien niet kenbaar is dat de gedraging moet worden begrepen als een deelname aan enig debat over het onderwerp waarop die overtuiging ziet. Het gooien van een verfbom kan niet worden beschouwd als een dergelijke deelname aan het debat.’Het is de vraag of deze beperking die de Hoge Raad aanbrengt, het vereiste van kenbaarheid aan welk debat de uiting een bijdrage levert juist is.

Het werpen van een waxinelichthouder is een geval van symbolic speech. Hierbij gaat het om uitingsmiddelen die als relatief snel alternatief kunnen fungeren voor de moeilijk toegankelijke, schaarse en dure massa-media. Door het spectaculaire karakter van een actie als deze kan men de aandacht van de media op zich vestigen en aldus toegang afdwingen tot de massamedia om een bepaalde politiek overtuiging of visie voor het daglicht te brengen.

Het EHRM heeft in een aantal zaken overwogen dat symbolic speech wel degelijk bescherming toekomt, met andere woorden, dat ook de voor de uitlating gekozen vorm valt onder art.10 EVRM. Als symbolic speech zijn onder andere erkend het blazen op een jachthoorn om te protesteren tegen de jacht en deze op die manier te verstoren en het bivakkeren met een tent voor een parlementsgebouw.

Ook met betrekking tot het blazen op een jachthoorn en het bivakkeren in een tent voor een bepaald parlementsgebouw geldt dat niet op zichzelf kenbaar is aan welke discussie deze uitingen een bijdrage leveren, maar dat dit slechts uit de context kan blijken. Deze context kan in Den Haag bestaan uit het algemeen bekende gegeven dat er veel weerstand is onder de Nederlandse bevolking voor erfopvolging van het staatshoofdschap en particulier bezit van de centrale bank en systeembanken en meer specifiek, dat de verdachte zich had geposteerd te midden van pers, media en publiek om die monarchie en de misstanden in de bankensector, bij politie, justitie, forensische psychiaterie en rechterlijke macht aan de kaak stelden, door middel van onder meer bepaalde duidelijke uitlatingen als “nazi`s”, “oplichters”, “dieven”, “verraders” en “ProRepublica.nl” allen verwijzend naar de aanklacht van 14 april 2010 gedaan bij de politie Lichtenvoorde tegen de inzittenden van de Gouden Koets , en dat hij vanaf deze positie de waxinelichthouder naar de Gouden Koets gooide.

Uit de context waarin verdachte de waxinelichthouder gooit, kan dan blijken dat verdachte zich mengt in de discussie met betrekking tot, algemeen gezegd, de monarchie, maar niet alleen dat ook een juridisch beroep doet op artikel 30 van de Grondwet om aandacht te vragen voor belangrijke kwesties inzake vrijheid en persoonlijk behoud van bezit.

BUITENGEWONE EDITIE VAN HET STAATSBLAD
Wij, Willem de Laatste, overwegende dat wij, ons einde voelende naderen, zoveel mogelijk wenschen goed te maken alle ongerechtigheden, kuiperijen en knoeierijen, door ons of in onze naam bedreven, geduld of bestendigd, teneinde zoo mogelijk onze zondige ziele hiernamaals te redden, hebben goedgevonden en verstaan afstand te doen van de kroon voor ons en onze nakomelingen,

WILLEM III

Artikel 30: Benoeming troonopvolger – Hoofdinhoud
Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (2008)
Hoofdstuk 2: Regering
Paragraaf 1: Koning
29 Artikel 30 31
• 1.
Wanneer vooruitzicht bestaat dat een opvolger zal ontbreken, kan deze worden benoemd bij een wet. Het voorstel wordt door of vanwege de Koning ingediend. Na de indiening van het voorstel worden de kamers ontbonden. De nieuwe kamers beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Zij kunnen het voorstel alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
• 2.
Indien bij overlijden van de Koning of bij afstand van het koningschap een opvolger ontbreekt, worden de kamers ontbonden. De nieuwe kamers komen binnen vier maanden na het overlijden of de afstand in verenigde vergadering bijeen ten einde te besluiten omtrent de benoeming van een Koning. Zij kunnen een opvolger alleen benoemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

In andere strafzaken blijkt de Hoge Raad ook niet afkerig van een contextuele bepaling van een term. De betrekkelijk neutrale uitspraak: ‘Wij schaffen zodra wij de mogelijkheid en de macht hebben de multi-culturele samenleving af’, gedaan door de Centrum Democraat Hans Janmaat, werd strafbaar (op grond van art. 137d Sr) omdat deze uitlating gedaan was in een demonstratie waarin zijn geestverwanten leuzen riepen als ‘eigen volk eerst’ en ‘vol is vol’. Het stellen van de aanvullende eis in deze aan symbolic speech dat kenbaar dient te zijn welke overtuiging exact wordt geopenbaard, maakt dat het legale gebruik van aandacht vragen door middel van acties illusoir wordt, omdat ze wegens ‘onkenbaarheid’ niet onder vigeur van art. 10 EVRM zouden vallen. Dit betekent een aanzienlijke beperking en inbreuk van de vrijheid van meningsuiting voor diegenen die geen toegang hebben tot de massa-media in Nederland. Los van al deze overwegingen staat het vraagstuk of er door een actie inbreuk is gemaakt op een eigendomsrecht. De vrijheid van meningsuiting bestrijkt uiteraard niet een geval van zaaksbeschadiging, zoals het werpen van een waxinelichthouder naar de Gouden Koets.

De rechtbank overweegt dat in casu een sanctie noodzakelijk is in een democratische samenleving, dat dit volgt uit de vaststelling dat de handelwijze van de verdachte de eer en goede naam van de vermoedelijke troonopvolger en diens echtgenote heeft aangetast. Art. 10 EVRM is dan ook wel geschonden naar mijn mening door de rechtbank in Den Haag. In tegenstelling tot de verfbom-gooier en de tampon-gooier voert verdachte een zeer duidelijk principieel en zowel juridisch en in historisch en persoonlijk en qua persoonlijk familiehistorisch perspectief juist en waarheidsgetrouw verweer, waarbij er een beroep gedaan kan en moet worden op rechtvaardigende overmacht en geeft deze verdachte aan met zijn daad te willen demonstreren tegen de monarchie en het particuliere bezit van centrale banken en systeembanken in heden en verleden, vooral waarschijnlijk door bepaalde leden betrokken bij de Stichting Bilderberg Meetings, gezeteld in Leiden.

Met betrekking tot het gooien van een waxinelichthouder kan hetzelfde gelden als hiervoor met betrekking tot het gooien van een verfbom is aangegeven: het is een vorm van symbolic speech die onder de reikwijdte van het EVRM dient te vallen en dus zou er vrijspraak moeten volgen voor zowel het werpen van een waxinelichthouder naar de Gouden Koets conform artikel 111 en artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht, als ook voor het aan het licht brengen van enkele waarheidsgetrouwe benoemingen voor het ondemocratisch ingevoerde staatshoofdschap en criminele wanpraktijken in heden en verleden, zoals diefstal, oplichting, hoogverraad, als ook de lidmaatschappen van de nationaal -socialistische partij van Adolf Hitler in het verleden, hetgeen nooit bestraft is geweest.

Wanneer een onwettige handeling aan de oorsprong ligt van het plegen van de inbreuk, doet de strafvervolging ten aanzien van die feiten op fundamentele wijze afbreuk aan het recht op een eerlijk proces, in zoverre ze betrekking heeft op die inbreuk.De strafvervolging ten aanzien van andere feiten, daarentegen, die van vóór de provocatie dateren of geen verband ermee houden en die op wettige wijze zijn vastgesteld, schendt niet het recht op een eerlijk proces
De provocatie impliceert een handeling gesteld door politiediensten of door derden op verzoek van politiediensten die bij de dader de idee en de wil om het misdrijf te plegen doet ontstaan dan wel een reeds aanwezige wil dermate versterkt zodat de dader daadwerkelijk overgaat tot het plegen van de feiten. Deze delicate beoordeling is de taak van de feitenrechters, zonder afbreuk te doen aan de vrijheid voor de verdachte om af te zien van het plegen van het misdrijf.
Provocatie door politie en justitie, dan wel derden op aanwijzing van leden van deze organisaties en dus uitlokking van misdrijven is verboden volgens het EVRM-Verdrag. Er is provocatie wanneer in hoofde van de dader het voornemen om een misdrijf te plegen rechtstreeks is ontstaan of versterkt, of is bevestigd terwijl hij dit wilde beëindigen, door de tussenkomst van een politieambtenaar of van een derde handelend op het uitdrukkelijk verzoek van deze ambtenaar. In geval van provocatie is de strafvordering niet-ontvankelijk wat deze feiten betreft.
Van uitlokking is bij deze feiten betreffende artikel 111 Wetboek van Strafrecht en artikel 112 Wetboek van Strafrecht wat mij betreft zeker sprake, immers moeten de leden van de meervoudige strafkamer en/of het O.M. eerst maar eens de volgende vragen beantwoorden op behoorlijke wijze;
1. Waarom ben ik aangehouden voor lokaalhuisvredebreuk van het politiebureau in Lichtenvoorde m.b.t de wettelijk gezien verplichte aangifte jegens “Prins” Bernhard Zur Lippe Biesterfeld, Beatrix von Amsberg (en voorgangers), Willem-Alexander von Amsberg en Maxima von Amsberg-Zorreguieta wegens de delicten hoogverraad, diefstal en oplichting?
2. Waarom moesten ik en waarschijnlijk mijn moeder persoonlijk DNA afstaan op basis van valse onrechtmatige straf rechterlijke procedures en zit dus nu het gehele DNA van alle familieleden – in principe- in de Nationale DNA-Databank, evenals meer dan 100.000 andere DNA-profielen?
3. Waarom is mijn artikel 12 strafvordering – procedure bij het Gerechtshof Arnhem op basis van mijn aanklacht van 14 april 2010 niet op behoorlijke en redelijke wijze in behandeling genomen?
4. Waarom werd er allereerst op woensdag 8 september 2010 een strafrecht zitting georganiseerd in de rechtbank Zutphen, waarna ik meer dan honderd kilometer ben achtervolgd door minstens drie politie auto`s en minstens drie agenten, namelijk agenten Vreeman, Gerd-Jan Sloot en Hennie Karsten van de politie Noord-Oost Gelderland tot in Utrecht aan toe?
5. Waarom schreef wijkagent Willem Saris van politie Winterswijk al op 4 oktober 2010 aan mevrouw Beatrix von Amsbeg een excuusbrief, zogenaamd namens mijn vader voor mijn protestactie c.q. verzetsactie op 21 september 2010 en liet dit vervolgens “lekken” naar diverse pers en media, maar wacht ik nu nog steeds op officiële en schriftelijke oprechte excuses, hetgeen mij express is toegedaan, sinds 28 april 2008? (excuusbrief in bijlage)
6. Hoe zit het met de juridisch terechte claim vanaf 1950 tot en met zijn overlijden van Julius Schatt, een achterkleinzoon van Koning Willem I en gewettigd door het tweede huwelijk met Henriëtte D`Oultremont in volgens mij circa 1840, op het Nederlandse Koningschap volgens het principe van erfopvolging, aangezien hij de adellijke titel Nederlandse Groothertog van Luxemburg wel bezat, evenals de Nederlandse nationaliteit? Julius Schatt had overigens ook nog vijf zussen, meer gerechtigd tot de troon op basis van erfopvolging dan “Koningin” Juliana en dit is via straf rechterlijk DNA-onderzoek te bewijzen. Het Openbaar Ministerie en politie zijn wettelijk verplicht deze zaak straf rechterlijk te onderzoeken sinds de DNA-Wet voor Verdachten is ingevoerd met betrekking tot delicten van meer dan vier jaren gevangenisstraf.
7. Hoe kan na abdicatie van Beatrix von Amsberg-Zur Lippe Biesterfeld een troonpretendent als Willem-Alexander von Amsberg of een andere troonpretendent aanspraak maken op de troon zonder Grondwet wijzigingen en dito nieuwe verkiezingen voor de Staten-Generaal en 2/3 deel van de Verenigde Staten-Generaal, die hierin voorstemt volgens de huidige Grondwet artikel 30?
8. Waarom zijn er na de Tweede Wereldoorlog meer dan 100.000 Nederlanders gestraft voor alleen al het inactief lidmaatschap van de NSB en Nazi-lid “Prins” Bernhard nooit voor effectief hoogverraad van het communistische verzet, als ook de L.O./L.K.P, als ook de Nederlandse Strijdkrachten, waaronder mijn grootvader en Marcelis Adolf de Vries?
9. Hoe zit het met de bewering dat (Koningin) Juliana een adoptiekind zou zijn geweest?
10. Hoe zit het met het feit, dat (Koningin) Wilhelmina geen natuurlijke dochter is van “Koning” Willem III, maar een natuurlijke dochter van de heer De Ranitz en Emma Zur Waldeck Pyrmont, terwijl tot en met 1971 volgens het Nederlandse Wetboek van Strafrecht nog verboden was en dus een delict, waarbij hoogverraad en oplichting juridisch gezien voortdurende delicten zijn, dus zonder verjaringstermijn?
Uit deze analyse dient verdachte volgens de verdediging voor de feiten en het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, dus het uitspreken van bepaalde waarheden en het daglicht werpen op een aantal zaken, te worden vrij gesproken voor de ten laste gelegde feiten, te meer daar er sprake is van rechtvaardigingsgronden volgens de theorie van jurist Schuyt, als ook een bepaalde mate van uitlokking door politie, Openbaar Ministerie en justitie en dus evidente niet-ontvankelijkheid!

Fait 2 Artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht / artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 21 september 2010 te ‘s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of (een) (tot op heden) onbekend (gebleven) perso(o)n(en) (te weten de personen die zich in de directe omgeving van de Gouden Koets bevonden), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk een glazen waxinelichthouder (van 625,9 gram) (in de richting van en/of rakelings langs voornoemde personen) tegen die (rijdende) gouden koets gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

De verdediging stelt zich op het standpunt, dat ten eerste de opzet van cliënt niet op het toebrengen van lichamelijk letsel was gericht, maar op een symbolische verzetsactie c.q. politieke protestactie en hiervoor verwijs ik naar de verklaring van mijn persoon op pagina 55 van het proces verbaal van politie;
“Ik heb niet de intentie gehad om iemand fysiek iets aan te doen. Ik wilde geen mensen in gevaar brengen. Ik heb het op allerlei methodes al geprobeerd en er zijn organisaties, die op geen enkele manier verantwoordelijkheid nemen en geen zelfkritiek hebben”.

Van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is dan ook geen sprake.
Van voorwaardelijke opzet, dus het risico voor lief nemen, dat iemand zwaar lichamelijk letsel had opgelopen is volgens de verdediging evenmin sprake en daarvoor verwijs ik naar de beelden van TV West.

Voor bewezenverklaring van het door de officier van justitie aanwezig geachte voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de twee lakeien zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen toen hij de waxinelichthouder naar de gouden koets gooide. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat dit het geval was. Zij overwoog destijds daartoe als volgt.

“De waxinelichthouder – van 9 bij 11 cm en van 625,9 gram – is een compact, handzaam, relatief zwaar object. Als dat tegen iemands hoofd wordt gegooid bestaat de aanmerkelijke kans dat degene die daardoor geraakt wordt zwaar lichamelijk letsel oploopt.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de waxinelichthouder welbewust en met een redelijke vaart in de richting van de gouden koets heeft gegooid. Ook uit de verklaringen van de lakeien die naast de gouden koets liepen, kan worden opgemaakt dat de waxinelichthouder met een aanzienlijke snelheid tegen de gouden koets aan kwam. Tussen verdachte en de gouden koets bevonden zich meerdere rijen mensen voor de dranghekken. Verdachte heeft dus van enige afstand met kracht een zwaar voorwerp gegooid over de hoofden van de toeschouwers die vóór verdachte stonden te kijken. Zijn doel, de gouden koets, bewoog, net als de lakeien die naast de gouden koets meeliepen. Door met zo’n object van zo’n afstand, over mensen heen naar de rijdende gouden koets te gooien heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij (ook) een of meer lakeien die daarnaast liepen zou raken. Gelet op de plaats waar de waxinelichthouder de gouden koets heeft geraakt heeft hij daarmee ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het hoofd zou raken van een van de lakeien die naast de gouden koets meeliepen – en daarmee dat hij hen zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.”

Het is wel degelijk aan de tactische overdenkingen van de verdachte en dus zeker niet aan een gelukkig toeval te wijten, dat de lakeien geen enkel gevaar liepen immers:

1. Ten eerste heeft cliënt een waxinelichthouder gegooid specifiek gericht op het hout van de deur van de Gouden Koets en was de worp tot precisie en volle tevredenheid uitgevoerd.
2. Gezien de televisie beelden en gelezen de verklaring op pagina 125 van het proces-verbaal kwam de waxinelichthouder niet met volle snelheid tegen de Gouden Koets.
3. Bovendien kwam de waxinelichthouder weliswaar tussen de twee lakeien tegen de Gouden Koets, waarbij beide lakeien op dezelfde hoogte als de wielen van de Gouden Koets meeliepen, echter kwam de waxinelichthouder absoluut niet, zoals een enkele lakei stelt, rakelings langs één van de lakeien, immers liepen de lakeien namelijk naar schatting meer dan 4/5 meter uit elkaar.
4. De houder had een ronde vorm, geen scherpe randen of hoeken. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat, al had de waxinelichthouder iemand geraakt, zwaar lichamelijk letsel had veroorzaakt als iemand was geraakt niet wordt ondersteund door enig deskundigenrapport. Het is evenmin een feit van algemene bekendheid, dat het geraakt worden door een waxinelichthouder, rekening houdende met zwaarte en vorm van het voorwerp, worprichting, snelheid en afstand dan zwaar lichamelijk letsel zou opleveren. Immers wordt niet met regelmaat met een waxine lichthouder gegooid.

Wanneer een onwettige handeling aan de oorsprong ligt van het plegen van de inbreuk, doet de strafvervolging ten aanzien van die feiten op fundamentele wijze afbreuk aan het recht op een eerlijk proces, in zoverre ze betrekking heeft op die inbreuk.
De strafvervolging ten aanzien van andere feiten, daarentegen, die van vóór de provocatie dateren of geen verband ermee houden en die op wettige wijze zijn vastgesteld, schendt niet het recht op een eerlijk proces
De provocatie impliceert een handeling gesteld door politiediensten of door derden op verzoek van politiediensten die bij de dader de idee en de wil om het misdrijf te plegen doet ontstaan dan wel een reeds aanwezige wil dermate versterkt zodat de dader daadwerkelijk overgaat tot het plegen van de feiten. Deze delicate beoordeling is de taak van de feitenrechters, zonder afbreuk te doen aan de vrijheid voor de verdachte om af te zien van het plegen van het misdrijf.
Provocatie door politie en justitie, dan wel derden op aanwijzing van leden van deze organisaties en dus uitlokking van misdrijven is verboden volgens het EVRM-Verdrag.
Er is provocatie wanneer in hoofde van de dader het voornemen om een misdrijf te plegen rechtstreeks is ontstaan of versterkt, of is bevestigd terwijl hij dit wilde beëindigen, door de tussenkomst van een politieambtenaar of van een derde handelend op het uitdrukkelijk verzoek van deze ambtenaar. In geval van provocatie is de strafvordering onontvankelijk wat deze feiten betreft.
Met bovenstaande conclusie van de rechtbank Den Haag in eerste aanleg is verdachte het dan ook volstrekt niet eens en verdachte verwijst daarvoor nogmaals naar de televisiebeelden en het interview van TV West en dan is duidelijk te zien onder meer via www.erwinlensinkvrij.nl, dat de beschuldiging ongegrond is en dat blijkt eveneens uit de aangifte, processen-verbaal en vooral de vreemde data- en tijdstip-aangifte van de lakeien. Verdachte dient dan ook gezien alle feiten en omstandigheden wegens ontbreken van wettig en overtuigend bewijs te worden vrijgesproken voor dit feit is primair de gedachtegang van de verdediging en vooral van de verdachte en secundair wordt de visie van de advocaten gevolgd door de verdachte, die erg oneerlijk, onredelijk en onbehoorlijk is behandeld.

Fait 3 Artikel 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 21 september 2010 te ‘s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk de Gouden Koets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan H.K.H. Beatrix, Koningin der Nederlanden en/of de Staat der Nederlanden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een waxinelichthouder (van 625,9 gram) tegen die Gouden Koets te gooien;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank, wat betreft de bewezenverklaring van dit feit, maar voert primair bij de conclusie een niet-ontvankelijkheid of rechtvaardigende overmacht verweer, zoals reeds eerder is uitgesproken via meerdere preliminaire verweren door de verdachte en de verdediging van de verdachte bij de rechtbank Den Haag.

Wanneer een onwettige handeling aan de oorsprong ligt van het plegen van de inbreuk, doet de strafvervolging ten aanzien van die feiten op fundamentele wijze afbreuk aan het recht op een eerlijk proces, in zoverre ze betrekking heeft op die inbreuk.

De strafvervolging ten aanzien van andere feiten, daarentegen, die van vóór de provocatie dateren of geen verband ermee houden en die op wettige wijze zijn vastgesteld, schendt niet het recht op een eerlijk proces.
Provocatie door politie en justitie, dan wel derden op aanwijzing van leden van deze organisaties en dus uitlokking van misdrijven is verboden volgens het EVRM-Verdrag. Er is provocatie wanneer in hoofde van de dader het voornemen om een misdrijf te plegen rechtstreeks is ontstaan of versterkt, of is bevestigd terwijl hij dit wilde beëindigen, door de tussenkomst van een politieambtenaar of van een derde handelend op het uitdrukkelijk verzoek van deze ambtenaar. In geval van provocatie is de strafvordering niet-ontvankelijk wat deze feiten betreft en zowel bij feit 3 betreffende de beschadiging van de Gouden Koets, als bij het vermeende feit 1 dienen door het Openbaar Ministerie en de leden van de meervoudige strafkamer van het Gerechtshof Den Haag eerst de tien kritische vragen beantwoord te worden, alvorens van een strafbaar delict te spreken.
In verband met het onevenredig lange voorarrest in relatie tot dit delict kunnen wel de volgende kritische vragen gesteld worden;
1. Waarom zijn het echtpaar Joop en Lia Zander in 1966 voor het gooien van een rookbom naar de Gouden Koets in Amsterdam slechts met een maand gevangenisstraf, waarvan 2 weken voorwaardelijke gevangenisstraf afgestraft?
2. Waarom heeft de verfzak-gooier tegen de Gouden Koets met het huwelijk van Willem-Alexander von Amsberg en Maxima von Amsberg-Zorreguieta in 2002 slechts een boete gekregen van € 250,-?
3. Waarom heeft de tampon-gooier tegen de Gouden Koets in 2002 met het huwelijk van Willem-Alexander von Amsberg en Maxima von Amsberg-Zorreguieta slechts een boete gekregen van € 100,-?
4. Waarom mocht een politie agent van het korps politie Noord-Oost Gelderland, die een vete had met een burger en buiten diensttijd met een baksteen de autoruiten ingooide, toen die burger door de straat reed, in eerste instantie in afwachting van de rechtszaak bij de politie Noord-Oost Gelderland blijven werken en ik terwijl ik geen ruiten heb ingegooid, wordt daarvoor valselijk met een valse diagnose in een BOPZ-inrichting geplaatst?
5. Waarom ben ik veel zwaarder gestraft, dan de volgende vergelijkbare strafzaken, zoals Abdel M. uit Zeist, die veertien ruiten ingooide van Paleis Noordeinde in 2010, omdat hij Beatrix von Amsberg wou spreken of de Project-X relschoppers in Haren of de FC Utrecht-relschoppers bij de wedstrijd FC Utrecht-FC Twente en is mijn straf zeker vijftig maal meer, dan al deze gevallen, terwijl ik het meest in mijn recht lijk te staan?
Fait 4 Artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 18 september 2010 te [plaats] en/of elders in Nederland [E] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk de voicemail van de telefoon van voornoemde [E] ingesproken en hem via die/dat voicemailbericht(en) dreigend de woorden toegevoegd dat hij, verdachte, die [E] in elkaar zou slaan met een honkbalknuppel en/of dat hij, verdachte, het huis van die [E] in brand zou steken en/of dat hij, verdachte, schijt had aan iedereen en niet bang was om het te doen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Overigens begint M. Lensink na eerder mij al fysiek aangevallen te hebben, het zelf in opdracht en samenwerking met politie, justitie en stalkster Marijn B. zelf te bazelen op zaterdag 6 juni 2009 note bene weer eens in het weekend het doen van valse aangifte van stalking en bedreiging zelf over een molotov-cocktail, waar ik nooit met een woord over gesproken heb, dus wat wil meneer de leugenaar daarmee bereiken?

Bovendien had M. Lensink op dat moment geen huis en ik persoonlijk nog steeds geen honkbalknuppel, maar ik ga niet ontkennen, dat ik dat gezegd heb, want meneer vraagt er gewoon om via uitlokking praktijken, als ook het beweren “goed, dan doen we toch een rechtzitting!”, maar wel continu afwezig blijven of de zaken bij elkaar belazeren, bedonderen, liegen en bedriegen en daar dan ook nog op achterlijke en nog erger achterbakse wijze trots op zijn, blijkens sms- en msn-berichten in het complete dossier inmiddels!

Overigens heb ik geen enkel sms-contact of e-mail-contact meer gehad met M. Lensink, danwel P. Lensink vanaf 1-1-2010 tot aan het laatste weekend van augustus 2010, toen ik beide heren heb gevorderd via sms-berichten, aan deze en gene, dus ook derden rondom deze 2 leugenaars om vrijwillig naar de rechtbank in Zutphen te komen om de waarheid onder ede te getuigen en eens kritisch aan de tand gevoeld te worden door mij hoogstpersoonlijk en dit heeft men gewoon express laten afweten voor de zoveelste maal en daarmee had men voldoende kansen gehad wat mij betreft!!!

Wanneer een onwettige handeling aan de oorsprong ligt van het plegen van de inbreuk, doet de strafvervolging ten aanzien van die feiten op fundamentele wijze afbreuk aan het recht op een eerlijk proces, in zoverre ze betrekking heeft op die inbreuk. De strafvervolging ten aanzien van andere feiten, daarentegen, die van vóór de provocatie dateren of geen verband ermee houden en die op wettige wijze zijn vastgesteld, schendt niet het recht op een eerlijk proces
De provocatie impliceert een handeling gesteld door politiediensten of door derden op verzoek van politiediensten die bij de dader de idee en de wil om het misdrijf te plegen doet ontstaan dan wel een reeds aanwezige wil dermate versterkt zodat de dader daadwerkelijk overgaat tot het plegen van de feiten. Deze delicate beoordeling is de taak van de feitenrechters, zonder afbreuk te doen aan de vrijheid voor de verdachte om af te zien van het plegen van het misdrijf.
De provocatie impliceert een handeling gesteld door politiediensten of door derden op verzoek van politiediensten die bij de dader de idee en de wil om het misdrijf te plegen doet ontstaan dan wel een reeds aanwezige wil dermate versterkt zodat de dader daadwerkelijk overgaat tot het plegen van de feiten en dat is absoluut gebeurt in de zaken met betrekking tot de personen M. Lensink, P. Lensink en Marijn B.. Als bewijsvoering hiervoor zal in de bijlagen de complete aanklacht van Marijn B. worden overlegt van zaterdag 29 november 2008, als ook een door mij gevonden MSN-gesprek tussen P. Lensink en Marijn B. (Marijntje) op 9 april 2009 omtrent een rechtszitting van mij een dag eerder. Deze delicate beoordeling van uitlokking is de taak van de feitenrechters, zonder afbreuk te doen aan de vrijheid voor de verdachte om af te zien van het plegen van het misdrijf.

Op het moment van het inspreken van de voicemail had ik al wel het nodige aan alcohol gedronken de zaterdagavond er voor en door de frustaties over de gang van zaken, maar ook ben ik voortdurend geprovoceerd door met name M. Lensink en P. Lensink met allerlei valsheden, leugens, laster, smaad, twee maal fysieke aanvallen en zelfs valse aanklachten en daaropvolgend valse rechterlijke dwalingen. Het bericht is dan ook ingesproken om 1.32 uur op zondagnacht 19 september 2010 (pagina 324 en pagina 325 van het proces-verbaal) van zaterdag op zondag. De aanleiding en achtergronden hiervan zijn de volgende. Op 8 september 2010 had ik weer een valse rechtszitting in de rechtbank Zutphen en ik heb toen een duidelijk ultimatum gesteld aan alle betrokkenen, dus ook M. Lensink en P. Lensink om vrijwillig te verschijnen desnoods en de waarheid te getuigen en desondanks heeft men dit gewoon op achterbakse wijze aan zich voorbij laten gaan, omdat men wist dat dan de waarheid bekend zou worden.

Welnu, waarom heb ik deze zeer scherpe bewoordingen als broers onder elkaar tegen hem gebruikt? Ik begrijp, dat een buitenstaander, daar in eerste instantie geen begrip voor zal opbrengen, maar dan moet men wel eerst de achtergronden kennen en M. Lensink weet donders goed wat voor schandalige achterbakse leugenachtige en valse praktijken hij heeft uitgehaald jegens mij en ook mijn vader is hierdoor gedupeerd en de achterbakse meneer hangt gewoon de vermoorde onschuld uit en dat is toch echt schandalig!!!

Niet voor niets zijn alleen al in opnames 4 en 5 minstens drie maal wordt er benoemd, dat M. Lensink met zijn grote valse en leugenachtige fantasie verhalen eens in de rechtbank moet verschijnen om door mij onder ede te worden gehoord, bovendien wordt er minimaal vijf maal melding gemaakt, dat M. Lensink eens excuses aan mij en mijn vader zou moeten aanbieden en als laatste wordt er ook nog minimaal tien maal melding gemaakt, dat hij en een “huichelaar” en een “leugenaar” is, die zich blijkbaar nergens voor interesseert, behalve dan egotripperij en geld.

Bovendien wordt de valse feeks in de zin van slechte vrouw (betekenis van de Dikke van Dale); Marijn B. ook uitdrukkelijk in deze voicemail genoemd. Hoe kan het dat zij een zeer valse aangifte tegen mij heeft gedaan van bedreiging met de dood op zaterdag 29 november 2008 op basis van een kritische e-mail van mij aan M. Lensink d.d. donderdag 27 november 2008?

Het schandalige gedrag van deze twee valse achterbakse figuren wordt nog opzichter, als mevrouw Marijn B. tijdens de kerstdagen in een zeer grote discotheek City-Lido gewoon in de directe omgeving (minder dan enkele meters) gaat staan van mijn (en dus niet haar) kameradengroep en niet bang lijkt en doet alsof er niets aan de hand is in december 2008 dus! Hetzelfde is nu in deze straf rechterlijke procedure aan de gang, want wat is er gebeurt? M. Lensink had ondanks dat hij conform verklaring nu wel echt heel bang was voor mij, er geen enkele moeite mee om op Tweede Kerstdag zeker een uur in mijn directe omgeving te gaan staan en dit heb ik hem na een uurtje maar eens even goed duidelijk gemaakt met een Hitler-groet, want meneer de achterbakse figuur is nog erger dan een Nazi of NSB-er, die zouden zoiets niet doen, namelijk directe familie na zo`n tragische en ernstige gebeurtenis op deze wijze belazeren!

Met de officier van justitie was de rechtbank Den Haag van oordeel dat sprake is van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De uitingen van verdachte zijn immers van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij aangever redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden, maar dan is het dus uitermate vreemd, dat de benadeelde zogenaamd doodsbange M. Lensink nog hangende de hoger beroep procedure op Tweede Kerstdag een uur lang minimaal in mijn directe omgeving in een grote discotheek City-Lido in Groenlo gaat staan. Bovendien heeft de rechtbank Den Haag er op geen enkele wijze rekening mee gehouden, dat alle verklaringen van M. Lensink en Marijn B. in extreme mate zeer valse verklaringen met heel valse beschuldigingen zijn om mij er op die wijze in te luizen, want hoe gaat men mij anders in een BOPZ-situatie proberen te plaatsen? Eveneens bewijs voor deze wanpraktijken is het nieuwe proces-verbaal m.b.t. de beschuldigingen van smaad, dan wel eenvoudige belediging door Marijn B., hetgeen juridisch gezien conform artikel 261 lid 3 geen smaad en dus geen belediging betreft in verband met verdedigingsbelangen van de verdachte van 13 september 2012 en mijn hernieuwde gevangenschap van twee maanden, wegens het zogenaamd overtreden van de schorsingsvoorwaarden.

Bovendien moet opgemerkt worden, nogmaals, dat aangever M. Lensink aangifte doet nadat de verdachte de waxinelichthouder heeft gegooid naar de Gouden Koets. Als de bedreiging in zijn optiek zo ernstig was en de angst zo groot, waarom heeft hij dan niet direct aangifte gedaan op maandag 20 september 2010 of dinsdag 21 september 2010? In het dossier staat vermeld, dat aangever al contact zou hebben opgenomen met de politie op 21 september 2010 om 13.00 uur, maar dit is weer eens een pertinente leugen van de politie in Winterswijk. De uitdraai van de telefoon van aangever laat echter zien, dat veelvuldig contact is met de politie die dag, maar eerst op zijn vroegst vanaf 16.51 uur, dus ruimschoots na dat het Gouden Koets- incident bekend was.

STRAFMAAT / PERSOONLIJKE OMSTANDIGHEDEN

Voor de strafmaat en persoonlijke omstandigheden wil ik overwegend verwijzen naar het door mij recentelijk opgestelde reclasseringsrapport naar aanleiding van het eerdere verzoek door Advocaat-Generaal Knol bij Reclassering Nederland in Zutphen. Alleen de financiële schade, die mij persoonlijk is toegedaan is meer dan € 100.000,- en dan wordt er nog afgezien van zaken als vrije tijd, persoonlijke relaties en carrière, die ook veel schade hebben opgelopen door al deze idiote zaken.
Daarnaast heeft ook de verzekeringsmaatschappij Menzis een onterechte claim gehad voor een idiote onzin – behandeling bij GG-Net, waarvan de kosten meer dan € 70.000,- zijn geweest.

CONCLUSIE

Niet voldaan is aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel ex – artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, zoals mijn goede advocaat M.R. Van Essen eerder al betoogde op 15 maart 2011 en dat is de visie, die advocaat M.R. Menick ook huldigt door zijn afwezigheid vandaag.

Er liggen namelijk compleet leugenachtige en valse rapporten van het NIFPP in Den Haag en het Pieter Baan Oplichters Centrum in Utrecht, die absoluut niet zijn bedoeld om mij op welke wijze dan ook te helpen, maar om voor de derde maal mijn leven te proberen te ruïneren en dat is schandalig, te meer daar in die rapporten meer dan 400 valse leugens staan.

Het bijzondere in mijn strafzaak is zelfs, dat het Wetboek van Strafrecht het volgende onder artikel 14c lid 3 stelt; “de algemene beperking, dat voorwaarden de vrijheid van de veroordeelde een godsdienst of levensovertuiging (in mijn geval o.a. het natuurwetenschappelijke fenomeen m.b.t. onder meer het culturele referentiekader van de mens; synchroniciteit) te belijden of zijn staatkundige en politieke vrijheid (in mijn geval republikeins democraat) niet te beperken”, dit is dus eveneens van toepassing bij plaatsing TBS of in een psychiatrische inrichting. “Daarnaast gelden algemeen ethische normen en dienen voorwaarden enigzins in verhouding te staan tot de ernst van het gepleegde delict”. Ondanks dit wetsartikel overtreedt men toch de wet door een vals PBC-rapport en NIFPP-rapport, die op geen enkele wijze rekening hebben gehouden met artikel 14c lid 3 van het Wetboek van Strafrecht, maar ook niet met de waarheid, rechtvaardigheid, integriteit en de verschillende wetboeken.

In mijn rapportages door het NIFPP/PBC, waarvoor ik geweigerd heb mee te werken en ook expliciet geen toestemming heb gegeven, in tegendeel zelfs verboden heb zo`n rapportage over mij op te stellen, zijn er in circa 60 bladzijden dan ook meer dan 400 leugens, valse beschuldigingen en feitelijke onjuistheden over mijn persoon en mijn omgeving opgeschreven door de zogenaamde deskundigen, uiteenlopend dat ik in Leeuwarden zou hebben gewoond tot dat ik naar iemand een aangetekende anti-stalkingsbrief gestuurd zou hebben en daar naast nog veel ergere leugens, onjuistheden en valse beschuldigingen, die ik hier maar niet zal plaatsen. Menig bladzijde is dan ook compleet bij elkaar gelogen om mij express in een negatief daglicht voor de lezer, normaal de rechter(s) te plaatsen.

Het is dan ook opmerkelijk, schandalig en belachelijk, dat een gemiddelde psychiater of gemiddelde psycholoog geen tot weinig verstand heeft van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en zich desondanks bemoeit met allerlei gevraagde, dan wel ongevraagde adviezen t.b.v. verdachten. Wat mij betreft is er dan ook in het strafrecht maar één partij, die kan aansturen op een volledige of gedeeltelijke ontoerekeningsvatbaarheid en dat is de verdediging van de verdachte, dus de verdachte zelf, de advocaat of advocaten van de verdachte. Gebeurt dit niet, zal dit al vrij snel tot misbruik en inflatie leiden van de term “niet-toerekenbaarheid” en dat is dus zeker in het huidige Nederlandse strafrecht het geval, waarbij er zeker voor de helft teveel TBS-ers valselijk zijn opgesloten naar mijn mening.

In de rapporten van het NIFPP Den Haag en PBC Utrecht is verder niets te vinden over;
1. De wetsovertredingen van de recherche en politie Noord-Oost Gelderland in de schandalig valse recherche onderzoek m.b.t. mijn moeder op 28 april 2008.
2. De twee fysieke achterbakse aanvallen op mij van Marcel Lensink met verwondingen bij mij tot gevolg hebbende op 4 september 2008 en op zaterdagavond 26 juni 2010.
3. Dat de gehele BOPZ – zaak en zo ongeveer alle strafzaken tegen mij express zijn opgezet door vergaderingen van lieden binnen politie en justitie, die vervolgens via uitlokking praktijken mijn broertjes erbij betrokken hebben met valse leugens.
4. De stelselmatige en zowel achterbakse als bemoeizuchtige belaging praktijken (regelrechte stalking) door Marijn B. (een ex-huisgenote van mijn broertje) sinds het overlijden van mijn moeder, terwijl ze mijn moeder niet eens goed kende.
5. De aanklachten, die ik heb ingediend onder andere tegen Marijn B. (valse aangiftes), M. Lensink (mishandeling 23-10-2008) en de belangrijkste aanklachten in dit kader op 14 april 2010 gedaan bij de politie Lichtenvoorde (hoogverraad etc.).

De verdachte, ik dus is dan ook VOLLEDIG TOEREKENINGSVATBAAR en is gezien zijn lange voorarrest van circa twee jaren in geval van veroordeling voor één of meer van de feiten lang genoeg en zelfs veel te veel gestraft en volgens zeer veel Nederlanders ook onevenredig teveel voorarrest.

Het recht op een eerlijk proces uitgewerkt in art. 6 EVRM heeft een dwingend karakter binnen de Nederlandse strafrecht en strafwetgeving. Op grond van art. 93 en 94 van de Grondwet is Nederland als lidstaat gebonden aan de bepalingen en wetten uit het EVRM. Het EVRM heeft daarmee dus een interne werking binnen ons Nederlandse strafrechtsysteem en verdient daarmee voorrang boven de nationale wetgeving. Zover het een bepaling betreft die een ieder kan verbinden, heeft die bepaling van het EVRM ook rechtstreekse werking. Dit houdt in dat iedere private persoon zich er rechtstreeks op kan beroepen en dus ook in deze strafzaak bij het Gerechtshof Den Haag.

Binnen de rechtspraak is al bepaald dat ook art. 6 EVRM rechtstreekse werking bevat binnen het Nederlandse strafrechtsysteem. Dit betekent dat de onderstaande uitspraken van het Europese Hof, die als een uitwerking van het verdrag kunnen worden gezien, rechtstreekse werking hebben binnen het Nederlandse rechtssysteem.

Het criterium bevat het verbod om een persoon te brengen tot andere strafbare feiten dan die waarop diens opzet was gericht. Bewijs dat is verkregen middels uitlokking moet als onrechtmatig worden beschouwd. Uit een arrest van het EHRM blijkt dat het bij uitlokking in essentie gaat om een zodanige invloed op betrokkene, dat deze daardoor tot het plegen van een strafbaar feit wordt bewogen, zoals in al mijn ten laste gelegde in deze strafzaak, maar ook eerdere valse strafzaken. Dit criterium is door de Hoge Raad al aanvaard.

Het moet niet zo zijn dat de politie zelfstandig criminaliteit veroorzaakt om daartegen vervolgens repressief op te treden. Kortom, bij het gebruik van bijzondere opsporingsbevoegdheden mag een strafbaar feit niet worden uitgelokt, anders kan een schending van artikel 6 EVRM worden aangenomen. Naast artikel 6 EVRM is artikel 8 EVRM van groot belang bij de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden, waarbij artikel 8 EVRM, evenals het EVOS-Verdrag en Verdrag van Enschede overduidelijk zijn overtreden ten nadele van mijn persoon in de zaak van mijn moeder.

De toepassing van de meeste strafvorderlijke onderzoeksmethoden maakt inbreuk op de privacy van artikel 8 EVRM. In het geval van de bijzondere opsporingsbevoegdheden zal snel sprake zijn van een inbreuk omdat er getracht wordt informatie te verkrijgen over een strafbare gedraging en hiervoor dient het recht op privacy te worden geschonden. Als er ene telefoontap noodzakelijk is, wordt het recht op privacy geschonden maar ook door een persoon te observeren en dit is ook destijds gebeurt.

Artikel 8 EVRM geeft een positieve en een negatieve verplichting. In het geval van artikel 8 EVRM gelden procedurele eisen waaraan moet worden voldaan, dit is een positieve verplichting. Daarnaast dient de overheid de rechten en vrijheden van de burgers te beschermen en zich te onthouden van een inbreuk.

De toepassing dient dan ook te voldoen aan de beperking clausule van artikel 8, tweede lid, EVRM om bescherming te bieden van de betrokken rechten en vrijheden. Voor een inbreuk op artikel 8 EVRM geldt dan ook in dit geval, zoals in alle gevallen, dat er voldaan moet worden aan de voorwaarden die zijn gesteld in onder andere het tweede lid van artikel 8 EVRM. De inbreuk moet berusten op een wettelijke grondslag, er moet een legitiem doel worden nagestreefd, de maatregel moet noodzakelijk zijn, het recht mag niet in de kern worden aangetast, er dienen voldoende waarborgen tegen willekeurige aantasting te zijn en er moet gezocht worden naar een redelijke middenweg tussen tegenstrijdige belangen.

Het voorkomen van criminaliteit of het beschermen van de rechten van anderen is het legitieme doel. Of een maatregel noodzakelijk is in een democratische rechtsstaat, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Hier is geen concreet antwoord op te geven dat algemene gelding heeft. Door gebruik te maken van een bijzondere opsporingsbevoegdheid mag de kern van artikel 8 EVRM niet worden aangetast, ook dit vereist een casuïstieke benadering, net als het vereiste van voldoende waarborgen tegen willekeurige aantasting en het zoeken naar een redelijke middenweg.

Daarom verwijs ik in deze bijzondere strafzaak, dan ook naar artikel 47 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafrecht m.b.t. uitlokking en dus de schulduitsluitingsgrond rechtvaardigende overmacht of evidente niet-ontvankelijkheid van de strafvordering vanuit politie, Openbaar Ministerie en justitie vanwege diverse provocaties jegens verdachte;
• Van uitlokking is sprake als iemand een ander aanzet tot het plegen van een delict, waarbij die ander wel zelf verantwoordelijk is voor zijn daden. Het inhuren van een huurmoordenaar is een vorm van uitlokking. Zowel de pleger als de deelnemer zijn volledig strafbaar, de deelnemer echter alleen voor zover de pleger delicten pleegde waartoe de deelnemer had uitgelokt. Voor andere delicten die de pleger tijdens zijn optreden eventueel ook nog beging is de deelnemer niet strafbaar.
Van alle vormen van deelneming kan alleen sprake zijn als er sprake is van opzet. Men kan niet onbewust en onbedoeld medeplichtig zijn, noch kan men zonder opzet mede plegen, doen plegen en uitlokken. Het Europese Hof concludeert met betrekking tot het verbod op uitlokking via de strafzaak Castro, dat uit geen enkele aanwijzing naar voren kwam dat Castro zonder tussenkomst van de agenten het misdrijf zou hebben gepleegd: ‘the Court concludes that the two police officers’actions went beyond those of undercover agents because they instigated the offence and there is nothing to suggest that without their intervention it would have been committed’
Volgens het Europese Hof hebben de opsporingsambtenaren de verdachte uitgelokt tot het plegen van het strafbare feit, en zijn zij daarmee buiten hun bevoegdheden getreden en in deze strafzaak is in principe hetzelfde het geval. Het Europese Hof denkt hierover als volgt: ‘The Court cannot, however, accept this argument. Domestic law should not tolerate the use of evidence obtained as a result of incitement by State agents. If it does, domestic law does not in this respect comply with the “fair-trial” principle, as interpreted in the Teixeira and follow-up cases.’

Het Tallon-criterium heeft sinds de uitspraak van het EHRM in de zaak Teixeira de Castro gestalte gekregen binnen de Europese rechtspraak. Het criterium valt in te lezen in de overweging van het hof dat agenten een verdachte niet mogen bewegen tot het plegen van strafbare feiten die de verdachte niet zou hebben gepleegd zonder tussenkomst van de agenten. Dit uitlokkingverbod vloeit volgens het hof voort uit van het recht op een ‘fair hearing’ uit art. 6 lid 1 EVRM.

Het EHRM maakt bij het uitlokking verbod onderscheid tussen het objectieve en subjectieve element van de uitlokking. Aan de ene kant speelt het objectieve element, in de zin van het actieve optreden van de kant van de agenten, een belangrijke rol. Indien de verdachte door de actieve interventie van de opsporingsambtenaren tot het plegen van het feit wordt bewogen kan er worden gesproken van ‘incitement’.

Het Europese Hof kent daarnaast in haar uitspraken veel waarde toe aan het subjectieve element waarbij de intenties van de dader van belang zijn. Zo speelde het ontbreken van documentatie betreffende de verdachte in beide uitspraken een belangrijke rol. Het ontbreken van eerdere aanwijzingen met betrekking tot drugshandel was voldoende om aan te nemen dat de predispositie bij de verdachte ontbrak en dat zou dus ook zeer wel kunnen gelden in deze strafzaak, waarbij mijn strafblad tot 28 april 2008 nagenoeg blanco was.

Indien een persoon door de politie niet als verdachte mag worden beschouwd, en er uiteindelijk ook geen enkele aanwijzingen naar boven komen die de predispositie van de betreffende persoon aan konden tonen, kan er worden gesproken van uitlokking door de politie. Het bewijs dat door middel van uitlokking is verkregen is daarmee onrechtmatig. het onrechtmatig verkregen bewijs alsnog in het proces tegen de verdachte wordt gebruikt, is er sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces.

Het EHRM gaat wat betreft het verbod op uitlokking in de zaak Khudobin nog een stapje verder door hiernaast ook waarde te hechten aan de rechterlijke controle bij een beroep op art. 6 EVRM. Indien er voldoende aanwijzingen bestaan dat er bij het politieonderzoek normschendingen hebben plaatsgevonden in de vorm van uitlokking, bestaat er voor de rechter een onderzoeksplicht. Indien de rechter niet of onvoldoende heeft beantwoord aan dit onderzoek, is de verdachte het recht op een eerlijk proces ontnomen. Provocatie van misdrijven is dan ook verboden, zoals al eerder bij de complete opsomming van alle feiten continu door mij is vermeldt..

Er is provocatie wanneer in hoofde van de dader het voornemen om een misdrijf te plegen rechtstreeks is ontstaan of versterkt, of is bevestigd terwijl hij dit wilde beëindigen, door de tussenkomst van een politieambtenaar of van een derde handelend op het uitdrukkelijk verzoek van deze ambtenaar. In geval van provocatie is de strafvordering niet- ontvankelijk wat deze feiten betreft.
In het arrest vast dat de oorspronkelijke bepaling aan het begrip provocatie een restrictieve interpretatie gaf, waardoor onder vervolgde personen een discriminatie in het leven werd geroepen naargelang ten aanzien van hen al dan niet de wet betreffende de bijzondere opsporingsmethoden was toegepast. Om die reden vernietigde het Hof de bepaling. Nu het verbod van provocatie en de wettelijke omschrijving ervan in de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering zijn opgenomen, zijn zij voortaan van toepassing op alle misdrijven en niet langer enkel op de misdrijven die in het raam van de aanwending van een bijzondere opsporingsmethode zijn uitgelokt.

Voor het Europese Hof werd aangevoerd dat deze bepaling een schending uitmaakt van het recht op een eerlijk proces, alsook van de beginselen van wettigheid en van voorzienbaarheid in strafzaken, in zoverre de niet-ontvankelijkheid van de strafvordering beperkt tot de uitgelokte feiten en niet uitbreidt tot de gehele strafvordering.

Het Europese Hof verwerpt dit bezwaar onder verwijzing naar het EVRM. Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) waarborgt de rechten van de verdediging van elke beklaagde. Hoewel die bepaling in beginsel niet eraan in de weg staat dat het bewijs van een misdrijf wordt verkregen door de infiltratie van politieambtenaren, verzet zij zich tegen elke vorm van uitlokking van het misdrijf, dus ook via derden als M. Lensink, Marijn B. of P. Lensink.
Er is sprake van uitlokking wanneer niets erop wijst dat het misdrijf zonder het de politie ook zou zijn gepleegd optreden(EHRM, 9 juni 1998, Teixeira de Castro t. Portugal, § 39;24 april 2007, V. t. Finland, § 69).

Wanneer een onwettige handeling aan de oorsprong ligt van het plegen van de inbreuk, doet de strafvervolging ten aanzien van die feiten op fundamentele wijze afbreuk aan het recht op een eerlijk proces, in zoverre ze betrekking heeft op die inbreuk.
De strafvervolging ten aanzien van andere feiten, daarentegen, die van vóór de provocatie dateren of geen verband ermee houden en die op wettige wijze zijn vastgesteld, schendt niet het recht op een eerlijk proces.

Het kan enkel aan de rechter worden overgelaten om, op grond van alle feitelijke omstandigheden en gegevens van de zaak, te oordelen welke feiten een verband vertonen met de uitgelokte feiten en te beslissen of de niet-ontvankelijkheid van de strafvordering zich tot andere dan de rechtstreeks geprovoceerde feiten dient uit te strekken. Een dergelijke beoordelingsbevoegdheid van de rechter is volgens het Europese Hof niet strijdig met de beginselen van wettigheid en van voorzienbaarheid in strafzaken.
De provocatie impliceert een handeling gesteld door politiediensten of door derden op verzoek van politiediensten die bij de dader de idee en de wil om het misdrijf te plegen doet ontstaan dan wel een reeds aanwezige wil dermate versterkt zodat de dader daadwerkelijk overgaat tot het plegen van de feiten. Deze delicate beoordeling is de taak van de feitenrechters, zonder afbreuk te doen aan de vrijheid voor de verdachte om af te zien van het plegen van het misdrijf.
Betreffende dit proces en het Nederlandse strafrecht wil ik dan ook verwijzen naar een uitspraak van de politierechter in Den Haag op 22 december 1972 (NJ 1973, 264), waarbij het betrof de bezetting van het Leidse M.O.B., voornamelijk door Leidse studenten, hetgeen lokaalhuisvredebreuk (artikel 139 Wetboek van Strafrecht) zou hebben opgeleverd.

De politierechter rubriceerde overigens de subsocialiteit overigens als afwezigheid van (materiële) weder rechterlijkheid en deze, identificerende met de weder rechterlijkheid in artikel 139 Wetboek van Strafrecht, kwam hij tot vrijspraak. Men krijgt uit het vonnis overigens niet de indruk dat deze zo zachtzinnig is toegegaan, dat zij doet denken aan de criteria van Schuyt. Er zouden inventarisgoederen beschadigd zijn, er zou een enorme ravage zijn aangericht, terwijl enkele personeelsleden van de inspectie lichte verwondingen opgelopen zou hebben. De politierechter stelde echter destijds: “niet staat daarmee vast, dat de verdachten bij hun actie in zodanige mate zijn gaan handelen in strijd met de geweldloosheid enzovoort. Dit is te vinden op blz. 270 van het boek “Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht” door MR. J. Remmelink, oud-Procureur-Generaal bij de Hoge Raad.
Er bestaan uiteraard vele vormen, legale (bv. een petitie) en uiterst illegale (bv. revolutionair geweld); burgerlijke ongehoorzaamheid is nog juist illegaal, maar doet, zoals wij reeds stelden, in de voorstelling van Schuyt de maatschappij geen wezenlijke schade aan. Schuyt stelt namelijk de volgende eisen aan het begrip; (A) de handeling is illegaal, (B) zij is gewetensvol, (C) er is samenhang tussen bekritiseerd object en gekozen handelwijze, (D) de handeling is weloverwogen, (E) zij geschiedt openlijk, (F) men werkt vrijwillig mee aan arrestatie en vervolging, (G) men aanvaardt het risico van straf, (H) men heeft tevoren legale middelen geprobeerd (rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel), (I) de actie is geweldloos en als laatste (J) de rechten van anderen worden zoveel mogelijk ontzien.
In het boek “Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht” van oud procureur-generaal MR Remmelink is in ieder geval op bladzijde 265 tot en met bladzijde 280 een dergelijk geval van pure niet-strafbaarheid erkent en kan men zich afvragen of er naast de AVAS (afwezigheid van alle schuld) ook geen ongeschreven algemene pure strafuitsluitingsgrond zou kunnen worden erkend in de jurisprudentie.
Een aanzet daartoe is destijds gegeven door de Bijzondere Raad van Cassatie (BrvC) op 24 juni 1946, NJ 1947, nr 149, waar de niet-strafbaarheid werd gebaseerd – niet op overmacht of avas -, maar op de noodzakelijkheid “overspanning van het strafrecht” te vermijden, zoals in de uitspraak van de politierechter in Den Haag op 22 december 1972 (NJ 1973, 264), waarin de leer van jurist Schuyt, die zich voornamelijk op Amerikaanse voorbeelden baseert en daarbij de burgerlijke ongehoorzaamheid als een vorm van politiek protest ziet.
Overmacht is een thema, dat juristen, doch ook de filosofen, al vele eeuwen bezig houdt. De filosoof Kant heeft deze gezocht in het effectloze van straf in zo`n geval. In natuurrechterlijke opvattingen worden overmachtdaden wel gezien als te vallen buiten alle recht; necessitas non habet legem (“Not kennt kein Gebot”), leert het canonieke recht. Wie in overmacht handelde is “exempt von der Rechtsordnung”, zegt Fichte. Er zijn stromingen, die de overmacht slechts als een verschoningsgrond beschouwen, anderen onder meer Hugo de Groot menen, dat het door middel van het plegen van een strafbaar feit sparen van een meerwaardig belang dit feit soms kan rechtvaardigen.
Daarbij wil ik graag de relatie verklaren met mijn politieke protestactie en symbolische verzetsactie op Prinsjesdag 2010 in Den Haag, namelijk op 21 september 2010:
1. het werpen van een waxinelichthouder tegen de Gouden Koets (deze handeling is in principe illegaal, bestandsdeel A van Schuyt),
2. eveneens is deze actie mijn inziens gewetensvol (bestanddeel B),
3. ook is er samenhang tussen bekritiseerd object en gekozen handelwijze (de Gouden Koets staat symbool voor het “Koninklijk Huis” van erfopvolging ingesteld door dictator “Koning” Willem I en Prinsjesdag staat zo ongeveer symbool voor de Nederlandse financiële en economische situatie in relatie tot de banken- en schuldencrisis, die beide weer in relatie tot elkaar staan),
4. mijn plan was redelijk goed voorbereidt en ik had mij juridisch optimaal geprobeerd voor te bereiden (bestanddeel D van de leer van Schuyt, namelijk de handeling is weloverwogen),
5. duidelijk is dat ik een zo groot mogelijk podium met publiek en bereik van pers / media heb gekozen door de positie met televisiecamera`s van onder ander de NOS (bestanddeel E van de leer van Schuyt, zij geschiedt openlijk),
6. Vervolgens ben ik op mijn locatie even blijven staan toen iedereen verbaasd was en werd ik naar circa vier of vijf meter naar voren gedrukt door een oud-militair en een agent in burger, die niet direct in mijn omgeving stonden en toen werd het dranghek weggehaald en ik op de grond gedrukt en bedolven (bestanddeel F, men werkt vrijwillig mee aan arrestatie en vervolging),
7. De consequentie van eventuele strafmaatregelen had ik al overzien, maar mijn leven was toen al tot minimaal twee maal valselijk geprobeerd schade toe te brengen d.m.v. een vals recherche onderzoek m.b.t. mijn moeder en de valse BOPZ-zaak en bovendien had ik al drie valse rechterlijke dwalingen op rij op mijn naam staan, dat de schade al enorm was op dat moment dus (bestanddeel G, men aanvaardt het risico van straf in de leer van Schuyt)
8. Eerst sinds 4 juli 2008 (contact opnemen ondanks vals verbod met Duitse Kriminalpolizei en Staatsanwaltschaft Münster) en vooral sinds de fysieke aanval van de achterbakse Marcel Lensink op 4 september 2008 heb ik er alles aan gedaan om op legale wijze mijn recht te halen bij allerlei instanties, te weten De Nationale Ombudsman in Den Haag, politie Noord-Oost Gelderland, rechtbank Zutphen, justitie in Zutphen, gerechtshof Den Haag, GG-Net Warnsveld klachtencommissie, De Hoge Raad, NIFPP Zutphen, NIFPP Arnhem, Landelijk Parket Rotterdam, leden en politieke partijen van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, pers en media, maar overal werd ik zo ongeveer van het spreekwoordelijke “kastje naar de muur gestuurd”, dus toen bleef er mijn inziens weinig anders meer over, dan een politieke protestactie en een symbolische verzetsactie (bestanddeel H, men heeft tevoren legale middelen geprobeerd en daarbij rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel van de leer van Schuyt voor rechtvaardigende en schulduitsluitende overmachtsituatie)
9. In principe was mijn actie geweldloos, al hoewel ik wel om de aandacht van het publiek te trekken een hint in de richting deed, als manouvre om de aandacht te trekken in plaats van een afleidingsmanouvre (bestanddeel I, de actie is geweldloos)
10. In principe tracht ik met deze actie alle Nederlanders en eventueel ook wereldburgers te informeren omtrent mijn inziens zeer belangrijke zaken m.b.t. de regering en de Nederlandse democratische rechtstaat, als ook de huidige financiële en economische bankenschuldencrisis, namelijk recht op persoonlijk bezit en vrijheid, zoals omschreven in de Acte van Verlatinghe, de Unie van Utrecht en de Justificatie of Deductie, allen ondertekent door onder andere “IL PRINCIPE DE ORANGE” Prins Willem van Oranje-Nassau (bestanddeel J, de rechten van anderen worden zoveel mogelijk ontzien, immers heb ik zelf de meeste en onherstelbare schade geleden door deze actie, evenals helaas mijn vader ook schade heeft geleden).
Het wordt nog wonderlijker, als men weet, dat ik de afgelopen twee maanden, die ik in detentie heb doorgebracht in de Penitentiaire Inrichtingen in Zoetermeer, Vught en Scheveningen met uitzicht vanaf mijn isoleercel op het Oranje Hotel, dat ik een voor mij nieuw boekwerk aan Proces-Verbaal ontving van mijn advocaat MR. George Menick of wel de AKTE INSTELLEN RECHTSMIDDEL
Daarin heb ik dus een jaar na dato pas gevonden, een beschikking van het Gerechthof Arnhem met het registratienummer K11/0129, waarbij er door mij op 11 april 2011 ter griffie van het hof een klaagschrift is binnen gekomen met betrekking tot mijn aanklacht van 14 april 2010 in Lichtenvoorde. Op 23 september 2011 is door MR Mintjes (voorzitter), MR van Waarden en MR Gillissen (raadsheren) in tegenwoordigheid van MR Schellekens de artikel 12 strafvordering procedure naar aanleiding van de informatie van MR Planting (Officier van Justitie) niet-ontvankelijk verklaard, omdat ik geen belang zou hebben bij een vervolging van mijzelf voor lokaalhuisvredebreuk van het politiebureau in Lichtenvoorde voor het doen van een juridisch gegronde en verplichte aanklacht zelfs.
Onder omstandigheden bestaat er de verplichting tot schorsing van de vervolging. Deze verplichting bestaat wanneer er tegen het slachtoffer van de belediging een strafvervolging blijkt te zijn aangevangen wegens datgene waarvan hij door de belediger is beschuldigd (zie over deze schorsing nader artikel 265 Wetboek van Strafrecht lid 2) en wellicht is dit het geval in verband met mijn aanklacht van 14 april 2010 bij de politie in Lichtenvoorde jegens de inzittenden van de Gouden Koets.
Het Wetboek van Strafrecht (zowel artikel 261 als artikel 266 Wetboek van Strafrecht) bevatten een fait justificatif (een bijzondere rechtvaardigingsgrond), waarin het beledigen van personen onder omstandigheden gerechtvaardigd wordt geacht (zie over deze bijzondere strafuitsluitingsgronden nader aantekening artikel 261. aantekening 10; artikel 266 aantekening 9 en artikel 271 aantekening 10). De strafbaarstelling van beledigen kan indruisen tegen het recht op vrijheid van meningsuiting in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 van het EVRM, dus bij deze mijn beroep daarop. Volgens de Straatsburgse Jurispudentie zijn de grenzen van de toegelaten kritiek nog het ruimst ten aanzien van regeringen. Hiervoor wordt verwezen naar EHRM 25 juni 1992, Series A. vol. 239 (Thorgeir Thorgeirson versus Ijsland), EHRM 28 augustus 1992, Series A. Vol 242-B (Schabe versus Oostenrijk). Maar ook een politicus zal meer kritiek moeten accepteren dan een burger. In haar rapport in de zaak Lingens (Rapport van 11 oktober 1984, Series A. vol. 103 p. 33 en verder i.h.b. p.37) besliste de Europese Commissie van de Rechten van de Mens, dat hierbij niet beslissend is of de beledigende uitlatingen betrekking hebben op de “public morality” van de politicus of op de “private morality”, omdat ook deze “private morality” relevant kan zijn voor het algemene belang en dit geldt dus zeker voor alle leden van de Nederlandse regering, inclusief leden van het Koninklijk Huis.
In het boek Recht, Orde en Burgerlijke Ongehoorzaamheid van rechtspsycholoog en jurist Kees Schuyt is de minimumgrens van de basis van rechtvaardigheid weergegeven. In afgeleide vorm zou men nu ook burgerlijke ongehoorzaamheid kunnen rechtvaardigen, indien het wordt aangewend als protest tegen de inperking van de gegarandeerde grondrechten, in mijn persoonlijk geval in ieder geval de overtreding door politie en justitie van de eerste tien artikelen van de Nederlandse Grondwet .
In het boekje “De Rechtstaat voor Beginners” van Dorien Pessers is hierover te lezen, dat zodra de staat faalt en dus te kwader trouw handelt, ontstaat er recht van verzet tegen die staat. Het recht op verzet tegen de macht, die het vertrouwen schendt, is het eerste recht van vrije burgers. Voorts hebben alle burgers op voet van gelijkheid het recht om openbare ambten te bekleden, opdat aan nepotisme en cliëntelisme, zo kenmerkend voor het oude, feodale regime een einde komt, is te lezen in het hoofdstuk over de instituties van de rechtstaat.
Verder is er in het zelfde boekje, dat in verband met deze rechtszaak zeker ook van belang is te vinden, dat de mondiale vrije markt werd gepresenteerd als een herneming van het achttiende-eeuwse Verlichtingsproject, nu in neoliberale vorm. Adam Smith werd weer van stal gehaald. Daarbij werd helaas vergeten, dat Adam Smith heeft benadrukt, dat de marktmoraal moet zijn ingebed in een sociale moraal wil de markt haar zegenrijke werk verrichten. Vergeten werd ook dat Adam Smith – die in zijn tijd in Edinburgh zeventwintig van de dertig banken failliet had zien gaan met alle sociale ellende van dien – het bankwezen niet wilde toelaten tot de vrije markt. Banken waren volgens hem geen ondernemingen, maar instellingen, die slechts dienstbaar moesten zijn aan de economie.
Inmiddels weten we waartoe het vurig geloof in de heilzame werking van het ultraliberalisme heeft geleid. De financiële markten maakten zich niet alleen los van de normatieve infrastructuur van de rechtstaat, maar ook van de reële economie. Ze ontwikkelden een eigen, virtuele handel waarvan de omvang maar liefst zeventig maal groter is dan die van de mondiale reële economie. In 2008 spatte de zeepbel van de virtuele handel uiteen. Er volgde een wereldwijde banken- en kredietcrisis, die in 2010 weer tot de eurocrisis leidde. Omdat de betreffende banken too big to fail werden geacht, konden ze regeringen dwingen tot onderhorigheid aan hun dictaten. Het gevolg is dat niet de banken, maar de staten failliet dreigen te gaan indien zij geen astronomische bezuinigingen doorvoeren. En zo wist een virtuele, vrije financiële markt de wereld in haar destructieve greep te krijgen en de reële levenscondities van mensen voor lange tijd aan te tasten.
Indien het project van de rechtstaat wordt voortgezet, zullen de rechtvaardigheidsbeginselen opnieuw geïnnoveerd moeten worden. En weer blijken het begrippen uit het oude Romeinse (en ook oud Germaanse) recht te zijn, die tot een ecologische revolutie kunnen leiden. De natuur, het water, de lucht en het landschap zijn van iedereen en van niemand; een res nullius. Zij vormen het natuurlijke erfgoed van de mensheid; ons patrimonium. Zij behoren daarom buiten de handel te blijven: extra commercium, al dus Dorien Pessers in haar conclusies in het boekje “De Rechtstaat voor Beginners”.
Daarom verwijs ik de leden van de meervoudige strafkamer vandaag voor de gehele bewijslast graag naar het proces-verbaal, maar ook de diverse eerdere pleitnotities van MR Mariëlle van Essen in deze en verzoek ik het Gerechtshof de conclusies van dr. Bram Bakker en psycholoog Ernst Ameling te maken en primair vrijspraak te vorderen voor alle ten laste gelegde feiten, wegens schulduitsluitingsgronden, de rechtvaardigende overmachttheorie volgens jurist Kees Schuyt in deze absoluut schandalige zaken en de evidente niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en politie, zoals reeds vele malen eerder is verklaart in de diverse preliminaire verweren, zowel bij het gerechtshof als de rechtbank in Den Haag. Bovendien verwijs ik de leden van de meervoudige strafkamer van het Gerechtshof Den Haag, de politici, de pers en media en alle leden van de Nederlandse en Europese bevolking graag naar de websites www.erwinlensinkvrij.nl, www.eurostaete.eu, www.prorepublica.org, www.republikeinsgenootschap.nl, www.republikeinen.nl en www.beursbox.nl om meer over deze zaken te weten te komen en de aandacht op belangrijke zaken te richten, namelijk de nationalisatie en het genationaliseerd houden grotendeels van systeembanken.
Mocht het zo zijn, dat de leden van de meervoudige strafkamer zich niet kunnen vinden in mijn pleidooi en pleitnota, dan verzoek ik dringend om de pleitnota`s van mijn advocaten MR Van Essen en MR Menick te volgen en deze strafbare feiten af te doen, middels een strafoplegging van ten minste 1 dag gevangenisstraf en ten hoogste twee maanden gevangenisstraf, een geldboete van minimaal € 50,- en maximaal € 1000,- of een werkstraf van minimaal 1 werkstrafuur en maximaal 160 werkstrafuren.

Vier ongekozen semi-staatshoofden van monarchieën op een rijtje in Brunei.

Flag Counter



Free counter and web stats



Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

De volgende HTML tags en attributen zijn toegestaan: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <strike> <strong>